De Cock en de dood van een clown Albert Cornelis Baantjer Inspector De Cock #22 De moord op een clown en een omvangrijke juwelendiefstal stellen rechercheur De Cock aanvankelijk voor raadsels. Albert Cornelis Baantjer De Cock en de dood van een clown 1 ‘Ik ben geen oplichter.’ Rechercheur De Cock van het roemruchte politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat keek de man voor hem onderzoekend aan. ‘Waarom zegt u dat?’ reageerde hij scherp. ‘Ik heb u toch niet van bedrog beschuldigd?’ De man frommelde nerveus aan de knoopjes van zijn parelgrijs vest. De tastende blik van de oude rechercheur maakte hem onrustig. ‘Ik… eh, ik houd er ernstig rekening mee dat u bij mijn verhaal vele vraagtekens zet.’ De Cock knikte bedaard. ‘Dat is een onderdeel van mijn beroep,’ sprak hij rustig. ‘Maar u zou bij voorbaat kansloos zijn als ik ervan uitging dat u naar de recherche bent gekomen om mij een bedrieglijk verhaal te vertellen.’ De man schonk de rechercheur een dankbare blik. ‘Het is een absurd geval. Dat besef ik. Ik kan het zelf nauwelijks geloven. Dat maakt mij zo onzeker. Het is net alsof er een gat zit in mijn geheugen.’ De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen. ‘Hebt u een ongeval gehad? Letsel opgelopen? Bent u buiten bewustzijn geweest?’ De man trok zijn schouders op. ‘Nee… niet recent. Ik liep een paar jaar geleden bij een autoongeval een fikse hoofdwond op. Maar dat is puik genezen. Ik ondervind er geen enkele hinder meer van.’ Hij schudde wat wrevelig zijn hoofd. ‘Het is anders… een ongrijpbare lacune in de tijd.’ Hij nam zijn bril af en wreef met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. ‘Ik heb het onzalige gevoel dat er iets met mij is gebeurd waar ik geen invloed op had.’ De Cock boog zich iets naar voren. Zijn ellebogen rustten op zijn bureau. Op zijn breed gezicht lag een expressie van vriendelijke welwillendheid. ‘Laten we alles eens samenvatten,’ sprak hij gemoedelijk. ‘U bent Julius van Vlaanderen, oud vijfenvijftig jaar, makelaar in onroerende goederen. Gefortuneerd?’ ‘Redelijk.’ De Cock glimlachte. ‘Ik ben geen belastinginspecteur.’ De makelaar aarzelde even. ‘Dat pand aan de Herengracht is mijn eigendom.’ Het klonk wat terughoudend. ‘Ik heb een bescheiden chalet in Zwitserland en her en der nog wat andere zaken. Bovendien bezit ik een kostbare verzameling antieke juwelen. Dat is mijn hobby.’ ‘En van die antieke juwelenverzameling is nu een gedeelte ontvreemd.’ ‘Juist.’ ‘Naar uw schatting voor een bedrag van om en nabij een miljoen gulden.’ ‘Ja, zo ongeveer.’ ‘Uit uw kluis.’ ‘Precies.’ ‘Zonder het geringste spoortje van braak.’ ‘Zo is het.’ De Cock ging onverstoorbaar verder. ‘En u bent de enige die een sleutel heeft van de kluis en die de cijfercombinatie kent?’ De heer Van Vlaanderen zuchtte omstandig. ‘Er is nog een reservesleutel bij mijn notaris en bij hem berust ook een verzegelde enveloppe met de cijfercombinatie van de kluis. Begrijpt u… voor het geval er iets met mij gebeurt. Hoewel ik het zelf zinloos achtte, heb ik op aandringen van Maurice, mijn zoon, notaris Van Waarden gevraagd of alles nog intact was.’ ‘En?’ Van Vlaanderen gebaarde hulpeloos. ‘De sleutel en de enveloppe lagen op hun plaats. Onaangeroerd.’ De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Het is u volkomen onduidelijk hoe de kostbare juwelen uit uw kluis zijn verdwenen.’ Het gezicht van de makelaar versomberde. ‘Ik heb er geen enkele verklaring voor, rechercheur. Maar dan ook geen enkele. Ik had het partijtje juwelen nog maar een paar dagen in huis. Het waren mijn nieuwste aanwinsten. Ik was er dolgelukkig mee. Zaterdag heb ik ze geïnventariseerd en daarna weer in de kluis teruggelegd. Dit in bijzijn van mijn zoon, die mij bij de inventarisatie had geholpen. Ik heb daarna de kluis zorgvuldig gesloten en de sleutel is sindsdien voortdurend onder mijn berusting geweest. Bovendien heeft niemand iets aan de sleutel als hij de cijfercombinatie niet kent.’ De Cock zweeg en nam ongegeneerd de tijd om de makelaar nog eens nauwkeurig op te nemen. Julius van Vlaanderen was, zo vond hij, voor zijn leeftijd een knappe man met een regelmatig, scherp gesneden gezicht, waarin een hoekige kin accentueerde. Het donkerblonde wat terugwijkende haar, was aan de slapen lichtend grijs. Jacquet en vest die hij droeg, deden hem denken aan dokter Den Koninghe, de excentrieke dokter van de doodschouw. Maar Van Vlaanderen was niet excentriek en niet dromerig afwezig. Integendeel, in zijn staalblauwe ogen lag voortdurend een waakzame blik. ‘De juwelen zijn verzekerd?’ De makelaar zwaaide met zijn rechterhand. Een gebaar van irritatie. ‘Natuurlijk zijn de juwelen verzekerd. Maar wat denkt u dat de verzekeringsmaatschappij doet als ik met dit verhaal kom?’ De Cock glimlachte. ‘Vraagtekens zetten.’ Van Vlaanderen knikte heftig. ‘Precies,’ reageerde hij fel. ‘Men zal mijn verhaal niet geloven. Ik vrees ook dat er een clausule bestaat dat de maatschappij in dergelijke gevallen niet behoeft uit te keren. Ik moet mijn advocaat daar nog over raadplegen.’ Hij schudde zijn hoofd. Op zijn gezicht lag een droeve trek. ‘Ik verwacht er niet veel van. Mijn enige kans is dat u ze op een of andere wijze achterhaalt. Ik heb u een omschrijving van de juwelen gegeven. De meeste exemplaren zijn uniek en gemakkelijk herkenbaar.’ De Cock nam de lijsten die voor hem lagen op en las ze door. De omschrijving was zeer gedetailleerd en getuigde van liefde, aandacht en een grote kennis van zaken. Soms was de tekst bijna lyrisch. ‘Hoe lang verzamelt u al juwelen?’ ‘Mijn hele leven.’ De Cock tikte met zijn nagels op de lijsten. ‘Hebt u afbeeldingen?’ ‘Daar kan ik wel voor zorgen.’ De Cock legde de papieren voor zich neer en schoof ze van zich af. ‘Woont zoon Maurice bij u in huis?’ ‘Ja, nog tot aan het einde van dit jaar. Hij heeft trouwplannen.’ ‘Andere huisgenoten?’ Van Vlaanderen schudde zijn hoofd. ‘Ik heb een paar bedienden voor de huishouding, maar die zijn tijdens de weekeinden vrij.’ De Cock keek de makelaar schuins aan. ‘Uw… eh, uw vrouw…?’ Van Vlaanderen spreidde zijn handen. ‘Ik ben gescheiden. Ruim acht jaar geleden. Mijn vrouw had een verhouding. Ze woont nu met haar jonge vriend in Parijs.’ Hij schonk De Cock een moede glimlach. ‘Sinds die affaire, die mij veel verdriet heeft bezorgd, vermijd ik vaste verbintenissen.’ ‘Een vriendin?’ ‘Soms.’ ‘Het afgelopen weekeinde?’ De makelaar toonde opnieuw enige aarzeling. Pas na vele seconden knikte hij langzaam. ‘Inderdaad,’ sprak hij terughoudend. ‘Dit weekeinde. Ze is zaterdagavond voor het souper gekomen en ging zondag in de morgen weg.’ ‘En maandagochtend ontdekte u de diefstal.’ ‘Ja.’ De Cock nam zijn ellebogen van zijn bureau en liet zich in zijn stoel terugvallen. Zijn hersenen draaiden op volle toeren om te trachten die vreemde juwelendiefstal te doorgronden. Plotseling schoof hij naar voren. ‘Meneer Van Vlaanderen… praat u in uw slaap?’ Toen de makelaar was vertrokken, nam De Cock de lijsten van zijn bureau en gaf die aan zijn assistent en leerling, Dick Vledder. ‘Zet ze beneden onmiddellijk op de telex en laat de omschrijvingen ook in het opsporingsblad opnemen. Zeg maar dat de afbeeldingen later komen.’ De jongeman aarzelde, bleef met de lijsten in zijn hand staan. ‘Je wilt deze zaak echt aanpakken?’ vroeg hij ongelovig. De Cock keek verbaasd omhoog. ‘Natuurlijk… waarom niet?’ Vledder grinnikte. ‘Je kunt toch geen juwelen wegnemen uit een kluis die niet open is geweest?’ De Cock wreef langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Wie zegt,’ sprak hij geheimzinnig, ‘dat die kluis niet open is geweest?’ Vledder zwaaide wild met zijn armen. ‘Je hebt toch gehoord wat die Julius van Vlaanderen zei: hij alleen heeft de sleutel en hij alleen kent de cijfercombinatie van het slot.’ Hij zweeg even en trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘De enige mogelijkheid die ik zie, is dat hij zichzelf heeft bestolen.’ ‘Waarom?’ ‘Om de verzekeringspenningen.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Als Van Vlaanderen van plan was om de verzekering op te lichten,’ sprak hij geduldig, ‘dan had hij beter een heuse inbraak kunnen ensceneren… compleet met duidelijke sporen van braak. Als hij dat met enige vaardigheid had gedaan, zodat het aan onze aandacht was ontsnapt, dan had hij een redelijke kans gemaakt. Maar nu? Zo’n absurd verhaal over een spookdiefstal wekt direct argwaan. Verzekeringsexperts geloven in de regel niet in spoken. Ik denk ook niet dat de juwelen zonder meer zullen worden vergoed. Ze zouden Julius van Vlaanderen — als er in de polis geen uitsluitingsclausule staat — op zijn woord moeten geloven.’ ‘En dat doe jij?’ ‘Wat?’ ‘Van Vlaanderen op zijn woord geloven.’ De Cock knikte traag. ‘Ik heb nog geen reden om aan zijn verhaal te twijfelen… ook al komt het ons ongeloofwaardig voor. Het feit dat Julius van Vlaanderen de moed heeft om met dat onmogelijke verhaal naar de recherche te stappen, pleit voor zijn betrouwbaarheid.’ Vledder schudde bedenkelijk zijn hoofd. ‘Er komen dagelijks mensen met idiote verhalen bij de recherche.’ ‘Julius van Vlaanderen is geen idioot… geen man die zich omwille van de sensatie in het middelpunt van de belangstelling plaatst. Integendeel, hij lijkt mij een intelligent en integer mens.’ Vledder grinnikte ongelovig. ‘Zo betrouwbaar en integer is hij niet,’ sprak hij meesmuilend. ‘Toen jij hem doorvroeg over de vrouw met wie hij bij hem thuis de nacht van zaterdag op zondag had doorgebracht, bleek de vriendin niet meer dan een ordinaire escort-girl van een of ander obscuur uitzendbureautje, van wie hij alleen maar wist dat ze Clarisse heette en voor wie hij een bom duiten had neergeteld.’ De Cock reageerde niet. Hij voelde weinig voor een voortzetting van de vruchteloze discussie over de betrouwbaarheid van makelaar Van Vlaanderen. Hoe het ook zij, betrouwbaar of niet, de juwelen bestonden. De lijsten met de uitgebreide beschrijvingen hadden hem daarvan overtuigd. En als de juwelen bestonden, dan waren ze ergens. De vraag was… waar? Het was belangrijk het antwoord op die vraag snel te vinden. Als de kostbare antieke juwelen in verkeerde handen kwamen, dan was de mogelijkheid niet denkbeeldig dat men de diamanten, robijnen en opalen uit hun zettingen zou nemen en de edele metalen zou omsmelten. Hij had die mogelijkheid niet aan de makelaar geopenbaard, omdat hij de overtuiging had dat die gedachte voor de kunstminnende Van Vlaanderen onverdraaglijk zou zijn. De verdwenen juwelen leken hem onvervangbaar. De Cock keek op naar Vledder, die nog steeds met de lijsten in zijn hand naast hem stond. ‘We moeten dat frivole vrouwtje, met wie Van Vlaanderen de nacht doorbracht, zien te identificeren. Dat moet met medewerking van de zedenpolitie niet zo moeilijk zijn. Het lijkt mij ook verstandig om eens een babbeltje met zoon Maurice te maken.’ Vledder blikte op hem neer. ‘Je wilt er dus toch mee doorgaan?’ De Cock knikte nadrukkelijk. Hij strekte zijn wijsvinger naar de lijsten in Vledders hand. ‘Ik zou voortmaken met dat telexbericht. Elke minuut is belangrijk.’ De jonge rechercheur zuchtte berustend. ‘Oké.’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder bukte zich en nam de hoorn op. De oude rechercheur merkte aan de reactie van zijn jonge collega dat de mededeling hem schokte. Wat trillend legde Vledder de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht zag bleek. ‘Je kunt jouw onderzoek naar de juwelen voorlopig wel vergeten.’ ‘Hoezo?’ Vledder slikte. ‘Er ligt een dode clown.’ De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Een clown?’ ‘Ja.’ ‘Waar?’ ‘Aan de voet van de Schreierstoren.’ 2 Ze wuifden in het voorbijgaan naar de wachtcommandant achter de balie en liepen het bureau uit. Buiten wilde Vledder direct in een gereedstaande politieauto stappen, maar De Cock riep hem terug. ‘Via de drie stegen zijn we er te voet sneller dan met een wagen.’ Vledder klapte het portier weer dicht. ‘Welke stegen?’ De Cock keek hem van terzijde misprijzend aan. ‘De Oudezijds Arm-, de Vredenburger- en de Waterpoortsteeg. Het wordt hoog tijd,’ sprak hij berispend, ‘dat je de omgeving van de Warmoesstraat beter leert kennen. Het staat zo slordig als een politieman in zijn eigen district de weg niet weet.’ Vledder bromde. ‘Ik houd die gekke steegjes in de binnenstad nooit uit elkaar.’ Hij liep voor De Cock uit en versnelde zijn pas. De grijze speurder volgde bedaard, in de voor hem zo typische, wat waggelende slenterpas. Het kwam niet in hem op om het tempo van zijn tred te verhogen. In een mum van tijd lag zijn jonge collega hem een tiental meters voor. Bij de ingang van de Oudezijds Armsteeg bleef Vledder staan en wenkte ongeduldig. Toen De Cock hem had bereikt, grijnsde hij hem vriendelijk toe. ‘Een dode clown is een dode clown,’ sprak hij kalm. ‘Daar kan geen hollende rechercheur iets aan veranderen.’ Vledder snoof. Zijn gezicht zag rood. ‘Je kunt toch niet op je gemak naar een moord kuieren.’ Het klonk geagiteerd. De Cock slenterde onverdroten verder. Met een norse trek op zijn gezicht bleef Vledder naast hem lopen. Het was druk op de Geldersekade. Een stroom behoeftigen paradeerde langs schaars geklede vrouwen in een zachtroze belichting. Op de straat, meer in de schaduw, boden jonge heroïnehoertjes hun diensten aan. Soms dof en apathisch, soms brutaal en agressief. De oude rechercheur kende ze bijna allemaal bij hun voornaam, hun toenaam en bijnaam; hij kende hun heden, verleden en hun toekomst. Het einde was meestal een snelle dood door een overdosis. Veel van zijn collega’s dachten daarbij aan een ongeluk, een verkeerde dosering van het gif. De Cock wist dat zo’n overdosis veel vaker een gewilde vlucht was naar de eeuwige vergetelheid. De beide rechercheurs baanden zich een weg langs de waterkant. Het schemerde. Uit het drabbige water kropen slierten mist langs de vochtige kademuren omhoog. De Cock rekte zich wat uit. Links van de Schreierstoren, op de hoek van de Oudezijds Kolk, ontwaarde hij een politieauto. Rechts, aan het water bij een hoog ijzeren hek, stonden enige dienders. Toen ze de beide rechercheurs in het oog kregen, liep een van hen op De Cock toe en tikte ter begroeting aan zijn pet. ‘Ik heb de rijkspolitie te water laten waarschuwen voor een boot. U kunt er zo niet bij.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen op. ‘Hoezo?’ De diender gebaarde achter zich. ‘Die dooie vent ligt onder aan de toren op een houten vlondertje net boven het water. Er is wel een trappetje, maar dat is afgesloten door een hek.’ ‘Hoe weet je dat het een vent is?’ ‘Ik ben met veel moeite over het hek geklommen.’ Hij monsterde de omvang van De Cock. ‘Ik zou het u niet aanraden. Het is nogal een klim.’ ‘Hoe is hij gestorven?’ De diender trok een grimas. ‘Er steekt een groot mes in zijn rug.’ ‘Weet je zeker dat hij dood is?’ De diender knikte heftig. ‘Hij is al koud.’ De Cock reageerde verbaasd. ‘Koud?’ herhaalde hij. ‘Ja, hartstikke. Ik heb aan hem gevoeld. Uiteraard heb ik niets aan de situatie veranderd, maar ik moest toch wel even weten of er nog iets te redden viel.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Wie heeft het lijk ontdekt?’ De jonge agent aarzelde. ‘Wij… eh, wij reden met onze surveillancewagen over de Prins Hendrikkade toen een man aan de rand van het trottoir ons wenkte.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Dat is nu ongeveer een kwartier geleden. We stopten naast hem. De man duimde over zijn rug naar de Schreierstoren. Daar ligt een dode clown, zei hij. We dachten dat hij ons in de maling nam… ook al, omdat er nogal wat alcohol naar ons toe walmde. Omdat we het toch niet helemaal vertrouwden, zijn we zekerheidshalve gaan kijken.’ ‘Je hebt geen naam van die man?’ ‘Nee, ik zei al: we dachten aan een grap.’ De Cock liep langs de diender naar het ijzeren hek. De scherpe geur van urine prikkelde zijn neusgaten. De muren van de Schreierstoren werden al eeuwenlang als waterplaats gebruikt. Toen hij wat aan de stank was gewend, keek hij omhoog. Het hek was inderdaad ongenaakbaar hoog. Hij schatte het op zeker drie meter. Bovenaan priemden onvriendelijke scherpe punten in een snel donker wordende hemel. Door de roestige spijlen blikte de grijze speurder naar beneden. Het smalle vlondertje was bijna geheel bedekt met een wit glanzend clownspak. Even boven het midden stak een vervaarlijk groot mes in een onregelmatige kring donkerrood bloed. De Cock bleef kijken. Het beeld van de dode man fascineerde hem. De enscenering was onwerkelijk, bijna grotesk. De moordenaar, bedacht hij bitter, had een sinister gevoel voor dramatiek. Hij wist uit ervaring hoe gevaarlijk, en vooral ook hoe onberekenbaar dergelijke tegenstanders waren. Hun logica had vaak een derde dimensie. De dimensie van het effect. Vledder kwam naast hem staan staren naar het lijk op de vlonder. ‘Dat is Pierrot,’ zei hij strak. ‘Elke clown is toch een pierrot?’ Het klonk wat weifelend. Het gezicht van de jonge rechercheur stond ernstig. ‘Dat is Pierrot,’ herhaalde hij nadrukkelijk. ‘Ik weet het vrijwel zeker. Ik heb hem vorig jaar nog zien optreden in het theater Carré aan de Amstel tijdens een variétévoorstelling. Er is maar één clown in ons land die zo’n mal wijd wit pak draagt.’ ‘Pierrot.’ Vledder knikte. ‘Ik weet niet hoe hij in werkelijkheid heet, maar dat is zijn artiestennaam.’ De Cock wuifde naar de politieauto. ‘Pak even de mobilofoon en laat de centrale post aan het hoofdbureau contact opnemen met Carré, dan heb je zijn naam in een paar minuten. Anders weten ze bij Carré wel wie zijn impresario is.’ Vledder beende weg en De Cock deed een paar passen terug. Hij nam de omgeving scherp in zich op. Hij kon dat. Niets ontging hem. Hij had een bijzondere liefde voor het detail en was begenadigd met een bijna fotografisch geheugen. Een eigenschap die hem in het verleden dikwijls succes had gebracht. Iets voorbij het ijzeren hek, aan een soort uitbouw van de Schreierstoren, was een zware deur met een gietijzeren raster. Schuin rechts daarvan zat een bordje met 94 in zwarte cijfers op een wit vlak. De Cock liep terug naar het hek en monsterde het ingebouwde slot. Het had een eenvoudige constructie, maar het was oud en roestig en kennelijk was het in tijden niet gebruikt. Hij achtte het zinloos een poging te wagen het slot te openen. Met beide handen omklemde hij een spijl en rukte heftig. Het hek zat muurvast. Van één ding was De Cock overtuigd: de dode was daar niet via de straat gekomen. En als de jonge diender gelijk had en de man al koud was, dan was hij ook niet ter plekke vermoord. Het witte clownspak was te opvallend… veel te opvallend om op de drukke Geldersekade onontdekt te blijven tot het lichaam geheel was afgekoeld. Een proces, zo wist hij, dat zelfs onder de ongunstigste omstandigheden, bij extreem lage temperaturen, toch enige tijd vergde. Hij vroeg zich af in hoeverre de rigor mortis al was ingetreden. Hij blikte nog eens naar de dode op het vlondertje. Hij kon het gezicht niet zien. Blijkbaar lag de man met zijn kin op het hout. Hij zag alleen stukken van een diepgeplooide kraag en plukken rood, piekerig haar vanonder een witzijden kapje. Plotseling bekroop hem de lust om ondanks zijn negentig kilo over het hoge ijzeren hek te klimmen. Dat beschouwen van een afstand maakte hem kriegel. Er bleven te veel vragen. Vledder kwam van de politiewagen terug. Hij had een notitieboekje in zijn hand. Met een nonchalant gebaar wees hij naar het vlondertje. ‘Pierrot heet in werkelijkheid Pieter Eickelenbosch.’ ‘Wisten ze dat in Carré?’ Vledder knikte. ‘Pierrot zit al meer dan vijfentwintig jaar in het artiestenvak.’ ‘Altijd als clown?’ Vledder antwoordde schouderophalend. ‘Dat heb ik niet gevraagd. Volgens de man van de meldkamer waren ze bij Carré nogal onder de indruk van zijn dood. Meer dan de naam heeft hij niet gekregen.’ Hij zweeg even. ‘Ik heb ook gevraagd naar die boot van de rijkspolitie te water.’ ‘En?’ ‘Hij kan elk ogenblik hier zijn.’ Bram van Wielingen, de politiefotograaf, tikte De Cock op zijn schouder. Met zijn dikke wijsvinger klopte hij op het glas van zijn horloge. ‘Wat is er, De Cock? Ga je je leven beteren?’ Hij grinnikte vrolijk. ‘In de regel laat je mij bij nacht en ontij opdraven. Ik ben door de jaren heen niet anders van je gewend.’ Hij keek om zich heen. ‘Waar is het slachtoffer?’ De Cock glimlachte. ‘Je zult nog even geduld moeten hebben. Je kunt er met je spulletjes niet bij. Tenzij je over dat ijzeren hek wilt klimmen.’ Bram van Wielingen keek met een vies gezicht omhoog. ‘Mij niet gezien. Ik heb het absolute voornemen mijn pensioen te halen.’ Hij liep naar het hek en keek naar beneden. Met een verschrikt gezicht draaide hij zich om. ‘Verrek… De Cock, het is een clown.’ ‘Pierrot… oftewel… Pieter Eickelenbosch,’ was het antwoord. De fotograaf keek weer naar het vlondertje. ‘Heb je geen schuit?’ De Cock strekte zijn arm naar een kleine grijze kajuitboot van de rijkspolitie te water, die langzaam naar de kade draaide. ‘Je wordt op je wenken bediend.’ Hij gebaarde wijds om zich heen. ‘Ik zou je aanraden om eerst een paar overzichtsfoto’s te maken… van de toren en het trappetje en dat ellendige hek. Ik wil ook duidelijk vastgelegd zien hoe die dode clown er vanaf de kade uitziet.’ Van Wielingen zette zijn metalen koffer op de straat en nam daaruit zijn fraaie Hasselblad. Terwijl hij het flitslicht monteerde, keek hij schuins omhoog. ‘Wie sprak er van op zijn wenken te worden bediend?’ De Cock lachte. Van opzij zag hij dokter Den Koninghe naderen. Achter hem de broeders van de Geneeskundige Dienst met hun brancard. Ze torenden hoog boven de kleine lijkschouwer uit, onaandoenlijk, als paladijnen van de dood. De Cock liep blij op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. Hij had een zwak voor de excentrieke dokter met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed. Hij wees naar de grauwe politieboot aan de kade. ‘Ik vrees dat u daar aan boord moet. U kunt er anders niet bij.’ ‘Is het een waterlijk?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het slachtoffer ligt op een houten vlondertje net boven het water. Hij heeft een groot mes in zijn rug.’ De lijkschouwer werd door een potige diender vanaf de kade op de politieboot getild. Schuifelend liep hij door het smalle gangboord. De Cock volgde. Op het kleine achterdek bleven ze staan en keken naar de dode. Na enkele seconden blikte Den Koninghe naar de rechercheur op. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Ik hoop,’ sprak hij plechtig, ‘dat je dit keer de moordenaar snel vindt.’ De Cock was verrast. Hij had een dergelijke opmerking nog nooit uit de mond van de lijkschouwer gehoord. ‘Hoe… eh, hoezo?’ hakkelde hij. Den Koninghe nam zijn hoed af. ‘Clowns… echte clowns zijn waardevol en in ons landje te zeldzaam om te worden uitgemoord.’ Hij drukte De Cock de garibaldi in zijn handen en stapte van de boot op het vlondertje. Met krakende knieën hurkte hij bij de dode neer. Het onderzoek duurde langer dan De Cock gewend was. Pas na een tijdje kwam de lijkschouwer overeind, nam zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen. ‘Hij is dood,’ sprak hij laconiek. De Cock knikte. ‘Dat begreep ik,’ reageerde hij simpel. Den Koninghe knikte in de richting van de clown. ‘Zeker zes uur. Misschien nog wel langer. De lijkstijfheid is algemeen.’ Hij zette met precieze bewegingen zijn bril weer op, borg zorgvuldig zijn pochet weg en pakte de hand die De Cock hem reikte. De rechercheur trok hem van het vlondertje aan boord. ‘Inwendige bloedingen?’ De lijkschouwer maakte een vaag gebaartje. ‘Vermoedelijk. Ik neem aan dat inwendige bloedingen tot de dood hebben geleid. Maar dat kan dokter Rusteloos morgen bij de sectie beter bekijken.’ Hij nam zijn hoed van De Cock aan, zette hem op zijn hoofd en liep voorzichtig door het gangboord naar de kade. Halverwege bleef hij staan en zei: ‘Heb jij wel eens een clown zonder schmink gezien?’ Toen liep hij door. De potige diender hees hem weer aan de wal. De Cock dacht na over de vraag. Veel tijd kreeg hij niet, want Van Wielingen liep flitsend om hem heen en Ben Kreuger, de dactyloscoop, vroeg wat hij in godsnaam op het vlondertje moest zoeken. ‘Dat hout is nat,’ riep hij wanhopig. ‘Ik kan het hele vlondertje wel grijs kwasten, maar ik haal er geen prentje af.’ De Cock wuifde achteloos. ‘Dan doe je het niet,’ sprak hij. ‘Jij bent deskundige. Als jij denkt dat…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar wees op de clown: ‘Ik had wel graag zijn vingerafdrukken.’ Kreuger keek hem aan. ‘Nu?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Doe het morgen maar in het sectielokaal… liefst voordat de patholoog-anatoom aan de gang gaat.’ De dactyloscoop schonk hem een dankbare blik. Toen Kreuger en Van Wielingen waren vertrokken, riep De Cock de beide broeders van de Geneeskundige Dienst aan boord. ‘Vervoer hem op zijn buik,’ instrueerde hij. ‘En laat dat mes in zijn rug zitten, dat heeft dokter Rusteloos graag.’ De beide broeders knikten als een tweeling. Ze namen de dode clown van het vlondertje en legden hem op de brancard. Gewoontegetrouw drapeerden ze een laken over hem heen. Het uitstekende mes met het laken erover gedrapeerd gaf een vreemd, bijna lachwekkend effect. Voorzichtig tilden ze de clown op de kade. Vanaf het achterdek keek De Cock hen na en zag hoe de agenten moeite hadden om het opdringende publiek op een afstand te houden. De Cock bedankte de bemanning van de politieboot voor hun hulp. Moeizaam klom hij op de wal en wenkte Vledder. Via de Stormsteeg, de Korte en de Lange Niezel liepen de rechercheurs terug naar de Warmoesstraat. Ze spraken niet. Er was een mens vermoord en ergens was een moordenaar. Die gedachte hield hen bezig. De Cock keek om zich heen. Het ritme van de buurt was niet verstoord. Vunzige sekstheatertjes vonden gretige bezoekers. Uit een café klonk het stampen en gieren van een gitaar. Voor de etalage van een seksshop giechelden enkele vrouwen. Toen ze in de Warmoesstraat het oude bureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen naar de balie. De wachtcommandant raadpleegde een notitie. ‘Een halfuurtje geleden heeft een impresario gebeld. Van Dongen, Peter van Dongen heet hij. Hij vroeg mij om jullie te vertellen dat ene Pieter Eickelenbosch vanavond in Groningen optreedt.’ De Cock keek hem raadselachtig aan. ‘In Groningen?’ stamelde hij onthutst. De wachtcommandant knikte. ‘Als Pierrot… de clown.’ 3 Met zijn regenjas losjes om zijn brede schouders, liet De Cock zich in de stoel achter zijn bureau zakken. Zijn vilten hoedje hing ver achter op zijn hoofd. De mededeling van de wachtcommandant dreunde nog na. Hij keek naar Vledder, die verslagen tegenover hem zat. ‘Heb jij wel eens een clown zonder schmink gezien?’ Vledder trok een gek gezicht. ‘Ik heb die vraag van dokter Den Koninghe gehoord. Het was een hele goeie.’ ‘En?’ Vledder spreidde zijn beide handen in een hulpeloos gebaar. ‘Wanneer zie je als gewoon sterveling een clown? In het theater, in de piste van een circus of op de tv… maar altijd geschminkt. Toen ik Pierrot die laatste keer in Carré zag, had hij een krijtwit gezicht met zwart omrande ogen. Ik herinner mij dat nog levendig, omdat hij zo’n geweldige indruk op mij maakte. Hij was niet alleen komisch, maar toonde zich ook een virtuoos op vrijwel elk instrument; hij speelde viool, fluit, saxofoon, klarinet… noem maar op. Een groot artiest. Het was een lust om naar hem te kijken en te luisteren.’ ‘Zijn gezicht?’ Vledder antwoordde een beetje kregelig. ‘Ik zei je toch al… geschminkt. Bovendien zat ik in de zaal, wel een tiental meters van hem af. Ik herkende de clown op het vlondertje als Pierrot aan zijn kleding. Hij lag op zijn buik. Later, voordat de broeders hem in de ambulancewagen schoven, heb ik hem nog even in zijn gezicht gezien.’ Hij zuchtte diep. ‘Dat deed mij niets… gewoon, een in de dood verstard gezicht van een onbekende man van een jaar of vijfenveertig.’ De Cock plukte met twee vingers aan het puntje van zijn neus. ‘Het ellendige is… we hebben nu twee Pierrots: een levende ergens op een podium in Groningen en een dode in het mortuarium van Westgaarde.’ Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Wie is de echte?’ De Cock plooide zijn lippen in een tuitje voor hij antwoordde. ‘Oppervlakkig bezien is dat niet zo moeilijk. Als er vanavond in Groningen inderdaad een clown is opgetreden die dezelfde muzikale virtuositeit toonde als de Pierrot die jij in Carré zag, dan is dat de echte.’ Hij zweeg even en wreef nadenkend over zijn kin. ‘Tenzij… tenzij iemand met enige muzikale begaafdheid de act van Pierrot zo vaak heeft gezien, dat hij in staat is hem te imiteren.’ Hij strekte zijn wijsvinger naar Vledder uit. ‘Net zoals jij Pierrot op het vlondertje herkende aan zijn clownspak… zo zal het publiek in Groningen ook afgaan op de uiterlijke verschijningsvorm.’ Vledder keek zijn mentor met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Je bedoelt,’ sprak hij weifelend, ‘dat vanavond op het podium in Groningen, in het clownspak van Pierrot, verborgen achter dikke lagen schmink, vrijwel iedereen kon schuilgaan?’ ‘Zo ongeveer.’ Hij staarde voor zich uit. ‘Misschien hebben we dan toch de echte Pierrot in het mortuarium van Westgaarde.’ De Cock dacht even na. De mogelijkheden van het clownspak overweldigden hem een beetje. ‘Ik besef alleen,’ sprak hij met een zucht, ‘dat we weer dik in de problemen zitten.’ Hij kwam traag overeind, strekte zijn rug en liep naar de kapstok om zijn hoed en zijn regenjas op te hangen. ‘Laten we alvast,’ riep hij terugkomend, ‘een summier rapport maken voor commissaris Buitendam. Anders schreeuwt hij morgen het hele bureau bij elkaar, dat hij weer nergens van weet.’ Vledder trok zijn schrijfmachine naar zich toe. ‘Een summier rapport.’ Het klonk spottend. ‘Wat zetten we erin?’ De Cock kwam naast hem staan. ‘De rechercheurs Vledder en De Cock,’ dicteerde hij, ‘melden, dat op heden te 21.15 uur op een houten vlondertje boven het water van de Geldersekade, aan de voet van de Schreierstoren in een clownspak het lijk werd gevonden van een tot nu onbekende man, die met een groot model werpmes werd vermoord.’ Vledder keek verrast omhoog. ‘Een werpmes?’ De Cock knikte. ‘Zo’n mes, waarmee messenwerpers op het toneel hun doorgaans beeldschone vrouwelijke assistenten belagen.’ Vledder bracht zijn hand voor zijn mond. ‘Dat… eh, dat is mij niet eens opgevallen,’ sprak hij geschrokken. ‘Ik vond het wel een uitzonderlijk groot mes, van een vreemd model. Maar verder heb ik daar niet bij nagedacht.’ Hij schoof zijn schrijfmachine iets van zich af. ‘Zou men dat mes in de rug van de clown hebben geworpen… van een afstand?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Het lijkt mij het beste dat je er morgenochtend voor de sectie even met dokter Rusteloos over praat. Misschien heeft hij in zijn lange praktijk wel eens iets dergelijks meegemaakt. Misschien kan hij ook aan de aard van de verwonding…’ De Cock stopte. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ‘Binnen.’ De deur werd kordaat geopend en in de deuropening verscheen een k rachtig gebouwde jongeman met opvallend helblond haar. De Cock schatte hem achter in de twintig. Hij droeg een strakke grijze pantalon en daarop een donkerblauwe blazer met een ankerembleem op de borstzak. Met verende tred liep hij op De Cock toe. ‘U bent rechercheur De Cock?’ ‘Met ceeooceekaa,’ reageerde De Cock automatisch. De jongeman glimlachte en toonde daarbij een rij sterke tanden. ‘Ik ben Maurice… Maurice van Vlaanderen. Mijn vader was vanavond bij u.’ De Cock glimlachte. ‘Met een verhaal over een spookachtige diefstal.’ Hij wees op de stoel naast zijn bureau. ‘U komt mij vertellen dat de juwelen weer terecht zijn?’ Maurice van Vlaanderen schudde zijn hoofd. ‘U bent nog onze enige hoop.’ Hij liet zich op de aangeboden stoel zakken. ‘U hebt als speurder een grote reputatie… zegt men.’ De Cock grinnikte. ‘Doe men de groeten,’ zei hij droog. Het gezicht van de jongeman versomberde. ‘In alle ernst, rechercheur. Ik zou het zeer op prijs stellen als u die vreemde diefstal tot een oplossing bracht. Niet voor het geld. Volgens onze advocaat zal de verzekeringsmaatschappij de schade wel vergoeden. Maar omwille van de exclusiviteit, de onvervangbaarheid van de juwelen.’ Hij aarzelde even. Zijn blik dwaalde weg. ‘En omwille van mijn vader.’ De Cock keek hem onderzoekend aan, hij proefde de toon van zijn laatste woorden. ‘Wat is er met uw vader?’ Maurice van Vlaanderen zocht naar woorden. ‘Ik… eh, ik weet niet hoe ik het u zeggen moet. Hij lijkt veranderd. De diefstal van de juwelen heeft hem sterk aangegrepen. Zo ken ik mijn vader niet. Zijn leven is nooit over rozen gegaan. Hij heeft vaker klappen te incasseren gekregen, maar dan reageerde hij anders. Opstandiger en strijdvaardiger.’ De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘Hij maakte op mij een hele normale indruk.’ De blonde man glimlachte hem vriendelijk toe. ‘Vader was erg met u ingenomen. Het verbaasde hem feitelijk dat u zijn vreemd verhaal geloofde. Althans, die indruk liet u bij hem achter.’ De Cock keek hem schuins aan. ‘Hij sprak toch de waarheid?’ Maurice van Vlaanderen zwaaide plotseling heftig met beide armen. Zijn gezicht zag rood en zijn neusvleugels trilden. ‘Dat is juist het probleem,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Vader accepteert die waarheid niet. Hij wil niet geloven dat die antieke juwelen uit de kluis zijn verdwenen. Hij kan dat niet bevatten en hij klaagt voortdurend over een gat in zijn geheugen. Hij heeft morgen een afspraak met een psychiater.’ De Cock vroeg verbaasd: ‘Voor het eerst?’ ‘Ja.’ ‘Waarom?’ Maurice van Vlaanderen zuchtte diep. ‘Vader maakt zich zorgen. Het is hem nog nooit eerder gebeurd. Die vreemde stoornis in zijn geheugen zit hem dwars. Hij is bang dat het een gevolg is van een geestelijke aftakeling… een degeneratieproces.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daar is uw vader nog lang niet aan toe,’ sprak hij geruststellend. ‘Ik kreeg vanavond beslist niet de indruk dat ik met een demente oude man sprak. Er zal wel een verklaring zijn voor het verdwijnen van de juwelen.’ Hij liet de diepe plooien rond zijn mond vrolijk dansen. ‘Ik ken alleen die verklaring niet… nog niet.’ Met zijn beide handen op zijn bureau drukte De Cock zich omhoog ten teken dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde. ‘Doe uw vader van mij de groeten.’ Maurice van Vlaanderen bleef zitten. ‘Er is nog iets,’ sprak hij timide. ‘Vader heeft het u niet willen zeggen.’ ‘Wat niet?’ De man stond op en keek De Cock recht in de ogen. ‘Vlindertje.’ Toen Maurice van Vlaanderen was vertrokken, sloeg Vledder zich van pure vreugde op zijn dijbeen. ‘Vlindertje,’ gierde hij. ‘Vlindertje. Het enige wat de man zich na de diefstal van een miljoen kan herinneren is vlindertje. Hoe verzin je het? Hij zal het vlindertje bedoelen met wie hij die nacht in bed is gekropen.’ De Cock liet zijn jonge collega uitrazen. Hij vond vlindertje niet zo grappig. Hij hechtte waarde aan de uitlatingen van de makelaar en pijnigde zijn hersens hoe hij vlindertje kon omzetten in een begrip, dat hij bij zijn onderzoek zou kunnen gebruiken. Het moest, zo was zijn stellige overtuiging, iets betekenen. Maar hoe bracht men vlindertje in verband met een wonderlijke diefstal van antieke juwelen? Hij keek naar Vledder. Om de mond van de jonge rechercheur lag nog steeds een jolige grijns. ‘Heb je dat telexbericht nog verzonden?’ ‘Welk telexbericht?’ ‘Van de juwelen.’ De jolige grijns verdween. Vledder grabbelde in de lade van zijn bureau en rende met de lijst van verdwenen juwelen de recherchekamer af. De Cock keek hem na. ‘Vergeet vlindertje niet,’ brulde hij. Nog hoofdschuddend pakte hij een telefoonboek en zocht naar Peter van Dongen. Na enkele minuten was Vledder terug. ‘Kusters slaat het telexbericht even voor mij weg,’ verduidelijkte hij. ‘Hij is beter thuis op dat toestel dan ik.’ De Cock knikte goedkeurend. Hij liep naar de kapstok en wurmde zich in zijn oude regenjas. Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’ Zijn leermeester schoof onder zijn hoedje. ‘Naar de Willemsparkweg… een impresario vragen of hij zijn eigen clown kent.’ Peter van Dongen, de impresario, bleek een lange, breedgeschouderde man met fraai zwart golvend haar en staalblauwe ogen in een scherp, bijna hoekig gezicht. De brede kin, met een kuiltje erin, stak iets naar voren. Zijn huid had de kleur van roodkoper tot brons, waardoor het blauw van de ogen een extra accent kreeg. Met lange passen ging hij de beide rechercheurs voor naar een ruimte met een rommelig bureau en wuifde uitnodigend naar een zitje van stalen meubelen. ‘Gaat u zitten.’ Zijn stem klonk diep en warm. ‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn?’ De Cock nam plaats en legde zijn hoedje naast zich op de vloer. ‘Wij… eh,’ begon hij wat aarzelend, ‘wij zijn belast met het onderzoek naar de dood van een clown.’ Peter van Dongen onderbrak glimlachend. ‘U bedoelt… een man in een clownspak.’ De Cock knikte. ‘Zo mag u het ook noemen.’ Hij duimde opzij naar Vledder. ‘Mijn collega meende de man te kennen als Pierrot, een muzikale clown, die hij vorig jaar in Carré heeft bewonderd. Ik heb begrepen dat u naar het bureau Warmoesstraat heeft gebeld om te zeggen dat Pierrot vanavond in Groningen optrad.’ Peter van Dongen sloeg zijn lange benen over elkaar. ‘Ik kreeg een telefoontje van de directie van theater Carré,’ legde hij uit. ‘De oude heer Willink. Een verontrustend telefoontje, moet ik zeggen. Hij vroeg mij wat er met Pierrot aan de hand was.’ ‘En?’ De impresario grinnikte. ‘Ik zei: “Er is niets aan de hand met Pierrot. Hij treedt vanavond op in Groningen.” Toen zei de heer Willink: “Dan mag je het politiebureau aan de Warmoesstraat wel bellen. Ze denken dat ze daar een dode Pierrot hebben gevonden.”’ De Cock knikte begrijpend. Daarna trok hij zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Ik heb een verzoek aan u,’ sprak hij plechtig. ‘Wij willen u onze dode Pierrot laten zien.’ Het gezicht van Peter van Dongen betrok. ‘Wanneer?’ ‘Nu.’ De impresario keek op zijn horloge. ‘Het is bijna middernacht.’ Het klonk als een noodkreet. De Cock keek hem strak aan. ‘Een schitterend tijdstip om een mortuarium te bezoeken.’ Ze reden van het kantoor van de impresario naar het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht, haalden daar bij de wachtcommandant-recherche de sleutels op en koersten naar Westgaarde. Vledder stuurde de politie-Volkswagen behendig door het nog drukke stadsverkeer. De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Hij had zijn oude hoedje tot op zijn ogen geschoven en scheen te dommelen. Op de nauwe achterbank zat Peter van Dongen met opgetrokken knieën. De impresario had een hele reeks bedenkingen geuit, maar was uiteindelijk voor de aandrang van de rechercheur bezweken. Het vooruitzicht om binnen enkele minuten met de dood te worden geconfronteerd, deed hem zwijgen. Het ijzeren hek van Westgaarde knarste toen Vledder het openduwde. De begraafplaats bood een vredig beeld in het bleke maanlicht. Nadat het knarsen van het hek was verstomd, leek de stilte intens. Af en toe wakkerde de wind wat aan en ruisten de populieren. Vledder ontsloot het mortuarium en deed het licht aan. Op een van de koelvakken stond c l ow n. Meer niet. Vledder liep er heen en De Cock deed een stap opzij. Hij wilde niets van de reactie van de impresario missen. Vledder deed het koelvak open, trok het lijk op de slede naar buiten en sloeg het laken terug. In het trillende licht van de tllampen presenteerde de dood zich op afschuwelijke wijze. Peter van Dongen stapte verschrikt terug. Zijn mond viel open en zijn ogen werden groot. Met trillende hand wees hij naar de dode. ‘Dat… eh, dat kan niet… dat kan niet… dat kan niet.’ Hij herhaalde het als een echo. ‘Ik heb nog met Groningen gebeld. Dat kan niet.’ De Cock klemde zijn lippen op elkaar. ‘Wat kan niet?’ Peter van Dongen liet zijn hoofd zakken en snikte: ‘Het is Pierrot.’ 4 ‘Pieter Eickelenbosch?’ De impresario antwoordde niet. Met een blik van ongeloof staarde hij een tijdlang naar de dode. Ineens zag hij doodsbleek en wankelde. De Cock schoot toe en gaf Vledder een wenk. De jonge rechercheur bedekte het gezicht weer met het laken, schoof de dode in het koelvak terug en sloot de deur. De Cock kende de symptomen. Hij was bang dat de boomlange impresario ter plekke het bewustzijn zou verliezen en leidde hem snel naar buiten. De frisse avondlucht deed Peter van Dongen zichtbaar goed. Hij ademde een paar maal diep en zijn gezicht kreeg weer wat kleur. De Cock keek hem aan. ‘Was het Pieter Eickelenbosch?’ De impresario knikte traag. ‘Zo heet hij officieel… Pieter Eickelenbosch. Zijn ouders noemden hem als kind altijd Pierre. Daarom koos hij Pierrot als artiestennaam.’ Hij schudde vertwijfeld zijn hoofd en zuchtte diep. ‘Het is… het is niet te geloven. Het is gewoon niet te geloven.’ ‘Wat niet?’ ‘Dat Pierre daar ligt. Het is, dat ik hem nu met eigen ogen heb gezien, anders…’ Peter van Dongen maakte zijn zin niet af. Hij liet zijn hoofd zakken en staarde naar de grond. ‘Arme Pierre… hij was altijd wat zwaarmoedig. Dat schijnt zo te horen bij clowns.’ Zijn stem trilde zacht en had een warme klank. Plotseling veranderde hij van toon. ‘Ik begrijp er geen bliksem van,’ riep hij fel en bewogen. ‘Toen ze van Carré belden, heb ik voor alle zekerheid eerst nog even contact opgenomen met het theater in Groningen. Daar verzekerde men mij dat Pierrot was opgetreden. Hij zat in het programma kort voor de pauze en had veel succes.’ De Cock wees naar de deur van het mortuarium. ‘Hij was het niet.’ Het klonk laconiek. ‘Volgens onze gegevens is deze Pierrot al meer dan zes uur dood. De vraag die opdoemt, is natuurlijk: Welke Pierrot trad er vanavond in Groningen op?’ Peter van Dongen schudde heftig zijn hoofd. ‘Dat kan niet.’ De Cock lachte schamper. ‘Het gebeurde. U hebt het zelf gecontroleerd.’ De impresario perste zijn lippen op elkaar en toen herhaalde hij geagiteerd: ‘Het kan niet. Pierrot had een heel bijzondere act. Groots. Hij staat er al jaren mee op de bühne. Er is aan gesleuteld en geschaafd. En nog steeds bracht hij kleine veranderingen aan… verbeteringen. Pierre was een perfectionist, een man die leefde voor zijn vak.’ ‘U kent zijn act?’ Peter van Dongen knikte overtuigend. ‘Elke beweging… elke toon die hij aan zijn instrumenten ontlokte. Ik heb zijn optreden in de loop der jaren misschien wel dertig keer gezien. Geen enkele maal heb ik mij daarbij verveeld. Het was steeds grandioos en ongemeen boeiend… vaak humoristisch… meest vertederend… soms melancholiek, naar zijn natuur.’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Onnavolgbaar?’ ‘Beslist.’ Vledder kwam naar buiten en sloot het mortuarium af. De Cock keek hem vragend aan. ‘Je bleef lang weg.’ ‘Ik heb nog even naar het mes gekeken.’ ‘En?’ ‘Je hebt gelijk. Het is een werpmes.’ Peter van Dongen reageerde geschrokken. ‘Een werpmes?’ riep hij hijgend. ‘Wat voor een werpmes?’ Vledder keek van de impresario naar De Cock en terug. ‘Een… eh, een mes,’ sprak hij weifelend, ‘zoals messenwerpers die op het toneel gebruiken.’ De impresario slikte. ‘En is Pierre daarmee vermoord?’ De Cock knikte. ‘Vrijwel zeker. Hoewel de sectie het morgen nog moet bevestigen. Maar het mes steekt nog in zijn rug.’ Peter van Dongen sloot zijn ogen. ‘Fantinelli.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie of wat is Fantinelli?’ ‘Een messenwerper.’ De impresario sloeg beide handen voor zijn gezicht. ‘Hij heeft al een paar maal gedreigd Pierrot overhoop te steken.’ Met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde De Cock met een ontspannen grijns op zijn gezicht over het brede trottoir van het Damrak. Hij was, komend van huis, op het Stationsplein uit de tram gestapt. Omdat het zonnetje zo lokkend scheen, was hij niet, zoals gebruikelijk, direct via de Nieuwebrugsteeg naar de Warmoesstraat gelopen, maar had de stroom wandelaars gevolgd en was het Damrak opgestapt. Hij schoof zijn vilten hoedje ver naar achteren en keek omhoog. De vlaggen aan de steigers van de rondvaartboten wapperden vrolijk onder een bijna wolkeloze hemel. Aan de andere kant van het water lagen de achtergevels van de Warmoesstraat in de schaduw. In de kamer van de commissaris ontwaarde hij het silhouet van de lange Buitendam. Met moeite onderdrukte De Cock een wild verlangen om vanaf de waterkant met beide armen naar hem te zwaaien. Grinnikend stapte hij verder. De stijve commissaris zou het niet waarderen. Op de hoek van de Oudebrugsteeg speelde een draaiorgel met mooie trillers La Vie en Rose. De Cock zocht en vond nog een kwartje in een van zijn broekzakken en wierp het in het koperen bakje van de manser. Hij stak het Damrak over en blikte met welgevallen naar het schoongemaakte Beursgebouw. De gevel zag er weer uit alsof hij zojuist door bouwvakkers was opgetrokken. Fluitend liep de rechercheur naar de Warmoesstraat en wuifde joviaal naar een business-vrouwtje dat hij al een eeuwigheid kende. De Cock voelde zich redelijk gelukkig. Hij had weliswaar weer een lastige moord op zijn nek… misschien wel de lastigste uit zijn hele carrière, maar dat hoorde erbij. Dat was inherent aan dat gekke beroep dat hij uitoefende. Zijn lieve oude moeder zou zeggen: ‘Dan had je maar een vak moeten leren.’ Ze vond het recherchegedoe van haar zoon maar niets. Met al die moordenaars in de stad… veel te gevaarlijk. In de hal van het politiebureau begroette hij uitbundig de wachtcommandant en liep de trap op. Halverwege de tweede etage ontmoette hij Vledder, die met drie treden tegelijk naar beneden stormde. De Cock gaf hem lachend een stopteken. ‘Waar ga je heen?’ ‘Naar Westgaarde voor de sectie. Ik ben laat. Ik moet er om tien uur zijn.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Doe Rusteloos de groeten van me. Als je terugkomt praten we over Fantinelli. En neem na de sectie het mes mee.’ Vledder stormde verder, maar keerde onder aan de trap terug. ‘Commissaris Buitendam heeft naar je gevraagd. Hij wil je spreken.’ ‘Was ons summier rapport… te summier?’ grinnikte De Cock. Vledder trok zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet. Hij heeft met geen woord over de moord op de clown gerept. Hij zei alleen: “Stuur De Cock als je hem ziet.”’ Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau. ‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Ik wil nader worden geïnformeerd.’ De oude rechercheur trok een stuurs gezicht en nam onwillig plaats. Het liefst bleef hij staan, rechtop, zijn benen iets uit elkaar. Dan voelde hij zich meer weerbaar en meer gespannen. Wanneer commissaris Buitendam hem ontbood, bezag hij hem steeds met argwaan. Het was een protesthouding, die hij bij voorbaat aannam om zijn vrijheid van handelen als rechercheur te beschermen. Hij bemerkte dat die heerlijke, bijna onbezonnen blijheid die hem die morgen vanaf het moment van opstaan had beheerst, langzaam uit hem wegvloeide en plaatsmaakte voor een wat kribbige opstandigheid. ‘Was ons rapport niet duidelijk?’ Buitendam blikte wat wazig over hem heen. ‘Welk rapport?’ ‘Over de moord op die clown.’ De commissaris kuchte. ‘O ja, die clown. Ja. Een vreemde affaire. Daar moeten we wel iets aan doen.’ De Cock slikte. ‘Wel-iets-aan-doen,’ herhaalde hij getroffen. ‘Het is een moord… een smerige, geraffineerde moord.’ Commissaris Buitendam bracht zijn linkerhand omhoog, trok zijn kin iets op en wreef met de toppen van duim en vingers in zijn hals. Het was een gebaar om tijd te winnen, dat De Cock van hem kende. Met zijn hoofd iets schuin keek hij zijn chef onderzoekend aan. ‘Waarover,’ vroeg hij achterdochtig, ‘wilt u in feite worden geinformeerd?’ De commissaris kuchte opnieuw. ‘Gisteravond is makelaar Julius van Vlaanderen bij je aan het bureau geweest in verband met een omvangrijke diefstal van juwelen uit zijn kluis.’ De Cock knikte. ‘Inderdaad. Een nogal vreemde geschiedenis. Ik vrees echter dat ik voorlopig weinig tijd zal hebben om mij daarmee bezig te houden. De moord op de clown heeft een aantal aspecten die…’ Commissaris Buitendam wuifde afwerend. ‘De diefstal bij makelaar Van Vlaanderen is geen op zichzelf staand geval. Er zijn de laatste tijd meer van dergelijke diefstallen bekend geworden. Raadselachtige verdwijningen van juwelen en geld.’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Ik heb er niets van gelezen,’ sprak hij achteloos. Buitendam knikte. ‘De andere gevallen speelden zich af in Den Haag. De slachtoffers waren belangrijke mensen. De aangiften werden via hun advocaat rechtstreeks bij de officier van justitie gedaan en die achtte het in het belang van de betrokkenen, dat er geen ruchtbaarheid aan werd gegeven.’ De Cock was verbaasd. ‘Waarom niet?’ ‘Een zaak van beleid.’ De Cock grijnsde. ‘Ik heb een ander beleid,’ sprak hij spottend. ‘Ik heb wél een telexbericht laten uitgaan.’ Buitendam knikte opnieuw. ‘Juist… en dat telexbericht heeft in Den Haag nogal wat beroering gewekt.’ De Cock keek hem verbaasd aan. ‘Hoezo… het was toch een normaal telexbericht?’ ‘Uit jouw telexbericht bleek dat de gevallen in Den Haag en die zaak van makelaar Van Vlaanderen met elkaar in verband staan.’ ‘In welk opzicht?’ De commissaris tikte met zijn middelvinger op het telexformulier, dat voor hem lag. ‘Vlindertje… het enige wat ook alle bestolenen in Den Haag zich na de diefstal herinnerden, was… vlindertje.’ De Cock gniffelde. ‘En dat vond onze officier van justitie in de keurige hofstad zo gek, dat hij er geen telexbericht aan durfde wagen.’ Op de bleke wangen van de commissaris kwamen kleine blosjes. ‘Het waren nobele overwegingen. De officier van justitie in Den Haag wilde de betrouwbaarheid van de betrokkenen niet in diskrediet brengen.’ De Cock lachte gul. ‘In die betrouwbaarheid paste geen vlindertje.’ Hij stond van zijn stoel op. ‘Ik zal de aangifte van makelaar Van Vlaanderen naar Den Haag sturen, dan kunnen ze ons geval erbij nemen.’ Hij plukte grijnzend aan zijn neus. ‘Nu vlindertje geen beletsel meer is.’ Het gezicht van de commissaris betrok. Hij gleed met zijn tong langs zijn droog geworden lippen. ‘Den Haag heeft vanmorgen al vroeg contact opgenomen met onze officier, meester Schaaps. Het is zijn wil dat jij ook die Haagse zaken behandelt.’ Het leek alsof De Cock door een mokerslag was getroffen. ‘Wat?’ brulde hij ontzet. ‘Omdat ze in Den Haag te bedonderd zijn om een zaak goed aan te pakken, moet ik hun vuile werk opknappen?’ Hij schudde heftig zijn hoofd. ‘Geen denken aan. Ik heb een moord.’ Buitendam kwam met een ruk overeind. ‘Meester Schaaps wil…’ De Cock onderbrak hem zwaaiend. ‘Zeg meester Schaaps dat ik een mensenleven hoger schat dan een partijtje antieke juwelen en dat ik daarin mijn eigen prioriteiten stel.’ De lange commissaris sidderde van woede. Zijn gezicht zag rood en zijn neusvleugels trilden. Hij strekte zijn arm naar de deur. ‘Eruit!’ De Cock ging. Vledder keek zijn oudere collega glimlachend aan. ‘Het was weer zover,’ stelde hij kalm. De Cock knikte. De verontwaardiging bruiste nog in zijn bloed. ‘Het is toch te gek,’ riep hij kwaad. ‘Die Buitendam heeft een justitiecomplex. Schaaps belt over Van Vlaanderen en juwelen en onmiddellijk moet alles en iedereen daarvoor wijken. De moord op die arme clown interesseerde hem geen fluit.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Het is onze fout. We hadden dat vlindertje niet in het telexbericht moeten opnemen. Dan hadden we nu geen gedonder gehad.’ De Cock werd woest, hij sloeg met zijn vuist op het blad van zijn bureau. ‘Het betekent iets,’ siste hij. ‘Dat blijkt toch wel.’ ‘Wat?’ De Cock antwoordde niet direct. Zijn woede zakte weg en zijn gezicht kreeg een mildere expressie. ‘Laten ze dat in Den Haag maar uitknobbelen. Ze weten daar toch alles beter.’ Hij keek Vledder nu vriendelijk aan. ‘Hoe was de sectie? Inwendige bloedingen?’ Vledder knikte. ‘Dokter Rusteloos kon niet zeggen of het mes was gestoken of dat het van een afstand was geworpen. De uitwerking op het lichaam is volgens hem in beide gevallen ongeveer hetzelfde. Het moet wel met grote kracht zijn gebeurd. Het mes was op een rib afgeschampt en had daarna een slagader geraakt.’ ‘Met een inwendige bloeding als fataal gevolg.’ ‘Precies.’ ‘Heb je het meegenomen?’ Vledder trok de lade van zijn bureau open en hield het zware werpmes omhoog. ‘Ik ben er vanmorgen al mee naar de Dactyloscopische Dienst geweest. Er zaten geen bruikbare sporen op. Ze hebben er alleen wat bloed afgekrabd. Dat zouden ze door het lab laten analyseren.’ De telefoon rinkelde. Vledder legde het mes naast zich neer en greep de hoorn. Geschrokken keek hij op. De Cock boog zich naar hem toe. ‘Wat is er?’ Vledder hield zijn hand voor het spreekgedeelte. ‘Voor de balie staat… Fantinelli.’ 5 De Cock wreef met een hand over zijn gezicht. Tussen zijn gespreide vingers door keek hij naar Vledder. ‘Vraag aan de wachtcommandant of hij hem even in de hal op de bank wil laten plaatsnemen. Zeg maar dat we hem over een paar minuten komen halen.’ Hij stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ‘Hij mag niet weg. Onder geen beding.’ Dick Vledder gaf het bericht door en legde de hoorn op het toestel terug. ‘Wat zou hij komen doen?’ vroeg hij gespannen. De Cock strekte zijn hand naar het werpmes op het bureau van Vledder. ‘Geef dat maar hier.’ Vledder schoof het hem toe. ‘Kan hij het weten?’ ‘Wat?’ ‘Dat de clown met een werpmes werd vermoord?’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd en vroeg: ‘Wat stond er in de kranten?’ ‘Niets over een werpmes. Ik heb twee ochtendbladen bekeken. In beide stond een kort bericht van nog geen kwart kolom ergens op een binnenpagina… over een clown die onder aan de Schreierstoren dood op een vlondertje werd gevonden. Meer niet. Geen naam of verdere aanduidingen. Geen bijzonderheden.’ ‘Het is langgeleden dat een moord nog voorpaginanieuws was.’ Het klonk bitter en cynisch. De Cock trok de wrange plooien rond zijn mond glad. Zijn gezicht kreeg een ernstige expressie. Bedachtzaam gleed zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Als… eh,’ begon hij aarzelend, ‘als Fantinelli dit weet.’ Hij pakte het zware werpmes op en legde het in een lade van zijn bureau. ‘Dan bestaan er twee mogelijkheden: óf Peter van Dongen heeft hem daarover ingelicht óf hij is de moordenaar.’ Vledder haalde de man uit de hal en begeleidde hem naar de recherchekamer. Daar liet hij hem op de stoel naast het bureau van De Cock plaatsnemen. De grijze speurder glimlachte innemend. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij wuifde in de richting van de jonge rechercheur. ‘Met Vledder, mijn onvolprezen hulp, hebt u al kennisgemaakt.’ De man knikte. Hij keek even naar de assistent en wendde zich daarna tot De Cock. ‘Ik heb vanmorgen in de krant gelezen dat onder aan de Schreierstoren een dode clown is gevonden.’ ‘Dat is juist.’ ‘Ik wil hem zien.’ De Cock trok quasi verbaasd zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom?’ De man verschoof iets op zijn stoel en stak daarna zijn kin strijdlustig naar voren. ‘Ik wil weten wie hij is,’ sprak hij kort en vinnig. ‘Je kunt alles en iedereen in een clownspak stoppen.’ Hij gebaarde heftig. ‘Wat is een clown? Een clown is niets… absoluut niets… een gek pak, te grote schoenen en een bek vol schmink.’ De Cock beluisterde de intonatie. De woorden van de man hadden een ondertoon van haat, jaloezie en afgunst. Hij leunde iets achterover en nam hem nauwkeurig op. De oude rechercheur schatte hem achter in de dertig. Hij had een bolrond gezicht en een zwarte, iets terugwijkende haardos. De bruine ogen, onder borstelige wenkbrauwen, schitterden kwaadaardig. De Cock boog zich weer naar voren. ‘Ik herinner mij niet,’ sprak hij, ‘dat u zich aan mij hebt voorgesteld.’ De man wees met een kromme vinger naar de vloer. ‘Beneden… aan de balie… heb ik gezegd wie ik was… Fantinelli.’ De Cock knikte. ‘Fantinelli,’ herhaalde hij traag. ‘Het klinkt Italiaans. Is dat uw familienaam?’ De man schudde zijn hoofd. ‘Mijn artiestennaam. Ik heet in werkelijkheid Kees Uilenbroek.’ Om zijn mond gleed een droeve grijns. ‘Begrijpt u… geen naam voor een affiche.’ De Cock glimlachte beleefd. ‘U bent artiest?’ vroeg hij overbodig. ‘Ja… variété… messenwerper.’ De Cock schonk Fantinelli blikken van bewondering. ‘Ik ben al vanaf mijn kinderjaren een groot liefhebber van het variété,’ loog hij pertinent en met groot enthousiasme. ‘Het is een liefde die ik van mijn vader heb geërfd. Vooral messenwerpers… de moed, de kracht en de precisie, dat bewonder ik. Geweldig.’ Hij zweeg even en hield zijn hoofd wat schuin. ‘U werkt ook met zo’n beeldschone partner op een draaiend rad?’ ‘Ja… mijn vrouw.’ ‘Hebt u nooit angst om mis te gooien?’ Fantinelli schudde zijn hoofd. ‘Maar misschien doe ik het nog wel eens.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik begrijp u niet.’ De messenwerper verschoof weer op zijn stoel. Zijn gezicht kleurde en zijn handen balden zich tot vuisten. ‘Dat eeuwige geflirt van dat wijf. Ik word er doodziek van. Ze heeft steeds een ander. Twee jaar geleden was het een goochelaar. Vorig jaar een acrobaat. Ze fladdert wat af. Ik denk wel eens dat ze nymfomaan is. Nu heeft ze weer met een clown aangepapt.’ De Cock vroeg verrast: ‘Een clown?’ ‘Ja.’ De Cock strekte zijn wijsvinger naar de messenwerper uit. ‘Wil je daarom zo graag die dode clown zien?’ Fantinelli knikte heftig. ‘Als hij dood is ben ik voorlopig weer van een hoop ellende af.’ De Cock boog zich met een ruk naar voren. ‘Als wie dood is?’ De messenwerper antwoordde niet. ‘Als wie dood is?’ herhaalde De Cock dwingender. Fantinelli liet zijn hoofd zakken. ‘Pierrot.’ Vledder keek zijn oude collega ontzet aan. ‘Je liet hem gaan.’ Zijn stem trilde van verbijstering en woede. ‘Je liet hem gaan.’ Hij wees met beide armen naar de deur van de recherchekamer. ‘Zomaar… de moordenaar. Loopt gewoon het bureau uit.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij is de moordenaar niet.’ Vledder grinnikte ongelovig. ‘Hij had een motief… een duidelijk motief.’ Hij wuifde naar het werpmes op het bureau van De Cock. ‘En dat ding in de rug van Pierrot was zijn mes.’ De Cock schoof het wapen weer in de lade van zijn bureau. ‘Dat gaf hij toe,’ sprak hij bedaard. ‘Maar een hele set van twaalf werpmessen is vorige maand in Apeldoorn uit zijn auto gestolen. Dat heeft het personeel bij de politie ter plaatse gecontroleerd en het klopt.’ Vledder grijnsde met een scheef gezicht. ‘Wat zegt dat?’ riep hij ontdaan. ‘Die Fantinelli lijkt mij slim genoeg om eerst aangifte te doen van diefstal van zijn messen om daarna een ervan als moordwapen te gebruiken.’ De Cock zuchtte diep. ‘Hij deed het niet.’ Vledder zwaaide met zijn armen. Nog nooit was hij het zo oneens geweest met zijn leermeester. ‘Wie zegt dat?’ schreeuwde hij. ‘Mijn gevoel.’ De jonge rechercheur sloot even zijn ogen. ‘Gevoel,’ herhaalde hij dof. Het was alsof hij een vies woord uitsprak. ‘Wat is gevoel? Het gaat om bewijzen.’ Hij pakte een stoel en ging er achterstevoren op zitten. ‘Zie je dat dan niet, De Cock?’ ‘Wat?’ ‘Fantinelli is niet alleen slim. Hij is ook brutaal. Hij komt na de moord heel rustig naar het politiebureau en draagt het motief aan.’ ‘Ja. En?’ Vledder snoof over zoveel onbegrip. ‘Wij waren er bij ons onderzoek toch wel achtergekomen dat zijn vrouw een verhouding had met Pierrot. Nu hij dat schijnbaar argeloos komt vertellen, neemt hij ons de wind uit de zeilen.’ De Cock wreef een paar maal met duim en wijsvinger in zijn ooghoeken. Het was een loom gebaar van vermoeidheid. Hij draaide zich iets om en legde vertrouwelijk zijn rechterhand op de schouder van Vledder. ‘Luister eens, Dick,’ sprak hij geduldig, ‘wat blijft er over van het motief van Fantinelli? Niets. Zijn blijkbaar nymfomane vrouw heeft in de loop der jaren een verhouding met talloze mannen gehad… verhoudingen, die de messenwerper niet zijn ontgaan. En? De acrobaat maakt op het toneel nog kwiek en gezond zijn hoogstandjes en de trapezewerker zweeft nog avond aan avond heel opgewekt door de nok van het circus.’ Vledder kneep zijn lippen op elkaar. ‘De clown is dood.’ Het klonk strak en verbeten. De Cock schonk zijn jonge collega een moede glimlach. ‘Inderdaad,’ reageerde hij mat, ‘de clown is dood. Vermoord. Maar niet door de messenwerper… zo het lijkt… met zijn eigen mes.’ Hij stond van zijn stoel op. ‘Fantinelli houdt van zijn vrouw. Ondanks alles. Hij wil haar niet blijvend verliezen. Menig slippertje van haar heeft hij al met de mantel der liefde bedekt. En zou hij nu…’ De Cock maakte zijn zin niet af. Traag slenterde hij naar de kapstok. Vledder liep hem na. Zijn oude mentor had hem niet geheel kunnen overtuigen. ‘Waar ga je heen?’ De Cock grijnsde. ‘Naar Smalle Lowietje… mijn droge keel dorst naar een cognackie.’ Lowietje, ter aanduiding van zijn geringe borstomvang meestal Smalle Lowietje genoemd, trok zijn levendig muizensmoeltje in een vriendelijke plooi, staakte het glazen spoelen, veegde zijn vingers langs zijn morsig vest en stak rechercheur De Cock spontaan zijn hand toe. Vledder kreeg een genadig knikje. ‘Welkom,’ kirde hij, ‘in mijn etablissement.’ De Cock hees zijn zware lijf op een barkruk. ‘Ook goedemiddag,’ reageerde hij laconiek. ‘Hetzelfde recept?’ Zonder op antwoord te wachten dook de tengere caféhouder onder de tapkast en kwam weer boven met een fles pure Franse cognac Napoléon, die hij met een haast devoot gebaar voor de rechercheurs neerzette. ‘Nog van mijn oude voorraad,’ lispelde hij vergenoegd. ‘Ik ben er nog zuiniger op dan op mijn vrouw.’ Hij pakte drie bolle glazen en schonk in, statig en plechtig, als gold het een ceremonieel gebeuren. De Cock keek vriendelijk glunderend toe. Hij hield van die momenten. En hoewel hij wist dat de smalle caféhouder een dief was en een heler — een man die in zijn leven vrijwel alles had gedaan wat God in zijn almachtige wijsheid had verboden — hield hij van Lowietje. ‘Proost.’ Hij nam het glas op, schommelde het in zijn hand en snoof de prikkelende geur van de cognac op. Voorzichtig nam hij een slokje. Zacht gleed het fluwelen vocht langs zijn dorstige keel. Hij keek even peinzend naar het glas en zette het toen met een teder gebaar op de tapkast terug. ‘Er zijn ogenblikken,’ sprak hij filosofisch, ‘dat ik mij volledig verzoen met het leven.’ Smalle Lowietje knikte instemmend. Bewonderend keek hij naar De Cock. ‘Soms zeg je van die mooie dingen.’ Vledder snoof. ‘Jij maakt hem niet alle dagen mee.’ De tengere caféhouder keurde de jongeman geen blik waardig. Hij had er nog steeds moeite mee om Vledder volledig te accepteren. Verstoord wendde hij zich tot De Cock. ‘Druk aan de Kit?’ De grijze rechercheur glimlachte. ‘Ik denk niet dat ik ooit werkloos word. Misdaad kent geen malaise.’ Hij blikte even om zich heen en boog zich toen iets naar voren. ‘Ik zoek antieke juwelen,’ fluisterde hij. ‘Veel?’ ‘Voor een miljoen.’ Lowietje floot tussen zijn tanden. ‘Dat is niet gering.’ Hij hield zijn hoofd iets scheef. ‘Mooi spul?’ ‘Dacht ik wel. Als je eens wat aangeboden krijgt… je weet waar de Kit staat.’ De caféhouder trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik verwacht niet dat ze bij mij komen. Ze weten in het penozewereldje dat ik niet zo kapot ben van juwelen. Ze zijn door de eigenaar vrijwel altijd te herkennen en als foks[1 - Bargoens; verzamelnaam voor goud, zilver en uit hun zetting genomen edelstenen.] brengt het bijna niets op.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Ken je ene Clarisse?’ veranderde hij van onderwerp. ‘Een hoertje dat voor een uitzendbureau werkt.’ Smalle Lowietje knipoogde. ‘Klaartje Paardestaart.’ ‘Heet ze zo?’ De caféhouder gniffelde. ‘Ik weet dat ze zich tegenwoordig Clarisse laat noemen, maar ze heet gewoon Klaartje en van kinds af aan draagt ze het rode haar in een staart. Begrijp je? Maffe Kee weet wel waar ze woont.’ De Cock knikte hem dankbaar toe, pakte zijn glas op en dronk het genietend leeg. ‘Schenk nog eens in.’ Lowietje reageerde met de snelheid van een kastelein. ‘Is die dode clown ook van jou?’ vroeg hij. De Cock glimlachte. ‘Je bedoelt… of ik die moord behandel?’ De caféhouder knikte. ‘Ze hebben jou bij de Schreierstoren zien staan.’ ‘Dat klopt. Iets gehoord?’ Smalle Lowietje trok een grijns. ‘Er gaan altijd geruchten.’ ‘Wat voor geruchten?’ ‘Dat ze failliet waren.’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wie waren failliet?’ ‘Dat variétégroepje.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Die… eh, die clown van de Schreierstoren behoorde bij een variétégroepje?’ ‘Ja.’ ‘Hoe groot was die groep?’ ‘Een man of tien, twaalf.’ ‘Geen vrouwen?’ Lowietje lachte. ‘Natuurlijk waren er vrouwen. Variété zonder vrouwen is ondenkbaar. En het waren mooie vrouwen. Als ze in Amsterdam optraden, kwamen ze hier wel eens een afzakkertje nemen. Vooral Vlindertje was een schoonheid.’ De Cock verslikte zich bijna in zijn cognac. ‘Vlindertje?’ Lowietje knikte nadrukkelijk. ‘Ze had een soort dansnummer met plastic vleugeltjes op haar rug. Daarbij zat ze vast aan een kabel met een katrol en dan lieten ze haar over de bühne zweven.’ De Cock zette zijn glas neer. ‘Vlindertje,’ lispelde hij verbijsterd. ‘Vlindertje.’ In een opwelling nam hij het muizensmoeltje van de caféhouder tussen zijn beide handen. ‘Soms, Lowie,’ sprak hij teder, ‘soms zeg je van die mooie dingen.’ 6 Vanuit het café van Smalle Lowietje trokken de beide rechercheurs de Achterburgwal op en slenterden in de richting van de Oudekennissteeg. Ondanks een miezerige motregen, die de gracht in een grauwe sluier hield, was het er druk. Drommen vakantiegangers, in verkreukeld plastic, sjokten zich vergapend langs de in mild rood uitgestalde prostituees. Voor een sekstheater stonden mannen in een rij. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn hoedje naar voren. Een jong knap heroïnehoertje, met een wat vertroebelde blik in de grote bruine ogen, klampte hem aan. Haar zwarte haren plakten nat op haar voorhoofd. ‘Moet je even?’ De Cock keek op haar neer. ‘Wat?’ vroeg hij onnozel. Ze schudde haar hoofd. Het troebele in haar blik trok even weg. ‘Als ik je dat op jouw leeftijd nog moet uitleggen,’ sprak ze meewarig, ‘dan hoeft het niet meer.’ Grijnzend glipte ze langs hem heen en verdween in de massa. Vledder barstte in lachen uit. ‘Het zal je maar gezegd worden,’ proestte hij. De Cock trok gelaten zijn schouders op. Verder reageerde hij niet. Het voorval gaf hem van binnen een triest gevoel. Het feit dat het jonge hoertje hem had aangeklampt, duidde erop dat ze hem niet kende, dat ze niet wist dat hij, De Cock, van de politie was. Dat betekende tevens dat ze nog maar kort op de Walletjes opereerde en vrijwel geen business-ervaring had. Het viel hem de laatste tijd toch op. Er kwamen er steeds meer en ze werden steeds jonger… het waren kinderen nog… door de heroïne in de prostitutie gedreven. Vanuit de Oudekennissteeg liepen ze de brug over naar het Oudekerksplein. Op de hoek van de Sint Annendwarsstraat drukte De Cock een donkergroene deur open en hees zijn negentig kilo een smalle, stijle en krakende trap op. Vledder kwam hem na. ‘Wat doen wij hier?’ vroeg hij verbaasd. Zijn oude collega klom hijgend verder. ‘Kijken of Maffe Kee al wakker is.’ Op het portaaltje van de eerste etage voelde De Cock aan de kruk van de woningdeur. Toen die meegaf, duwde hij de deur open en stapte meteen via het keukentje de woonkamer binnen. In een lage rotanstoel, haar corpulente lichaam gehuld in een zwarte glimmende peignoir met vuurspuwende draken in glanzend borduursel, zat Maffe Kee en las. Met een half brilletje op het einde van haar stompe neus en een rood hoofd vol papillotjes zag ze er lachwekkend uit. Het plotselinge bezoek van de beide mannen bracht haar niet uit haar evenwicht. Ze legde kalm het boulevardblaadje waarin ze las, in haar schoot, deed haar brilletje af en keek op. Toen ze De Cock herkende, grijnsde ze breed. ‘Hee… ouwe dievenvanger.’ De Cock trok zijn gezicht in een beminnelijke plooi. ‘We kwamen eens kijken of je al wakker was.’ ‘Nog voor ik opstond.’ De Cock duimde grinnikend naar Vledder. ‘Ken je hem al?’ Maffe Kee knikte traag. ‘Nieuwe lichting.’ Het klonk misprijzend. ‘Ik vraag mij af of ze het ook zo goed zullen doen.’ ‘Hoe bedoel je?’ Ze trok wat onwillig haar schouders op. ‘Ach, die ouwe knakkers zoals jij, die begrijpen iets van de mensen. Maar dat jonge spul…’ Ze maakte haar zin niet af, maar zwaaide met een mollige arm naar buiten: ‘Kijk eens naar de business. Meisjes die vroeger nog met poppen speelden, spelen nu de hoer.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Vroeger had de zedenpolitie ze allang opgepakt en in een of andere inrichting gestopt. Niet dat ze daar nu altijd beter van werden, maar ze bleven tenminste in leven. Nu spuiten ze zich in een paar jaar kapot. En wie doet er wat aan?’ De Cock zweeg. Het was opvallend, vond hij, dat de ouderen zich het heroïneprobleem veel meer aantrokken dan de jongeren, die erdoor werden bedreigd. Daar moest, bedacht hij, een reden voor zijn. Maffe Kee keek naar hem op en monsterde de peinzende uitdrukking op zijn gezicht. ‘Wat sta je daar als Verdomde Lowietje,’ reageerde ze ineens fel. ‘Je bent toch niet naar boven gestrompeld om naar mijn gezondheid te informeren?’ De Cock, tot de werkelijkheid teruggeroepen, plukte aan zijn onderlip en lachte. ‘Ook. Kee… hoe gaat het met je?’ ‘Goed… en met jou?’ ‘Redelijk.’ Ze klemde haar lippen op elkaar en knikte. ‘Mooi… dat is dan afgehandeld,’ sprak ze kordaat. ‘En nu met je billen bloot.’ De Cock gniffelde. ‘Eerlijk gezegd… letterlijk voel ik daar niet zoveel voor. Maar ik begrijp wat je bedoelt. Je wilt weten waarom ik op dit, voor jou zo vroege uur kom binnenvallen?’ ‘Precies.’ ‘Klaartje… Klaartje Paardestaart.’ ‘Wat moet je van haar?’ ‘Ik wil met haar praten.’ ‘Waarover?’ De Cock aarzelde even en wreef over zijn kin. ‘Juwelen.’ Ze knikte traag. ‘Antieke juwelen.’ ‘Hoe raad je het?’ Maffe Kee antwoordde niet. Ze nam het blaadje uit haar schoot en kwam moeizaam overeind. In te grote pantoffels slofte ze naar het raam, waar een tafel met een pluchen kleed en stoelen met trijpen zittingen stonden. ‘Kom.’ Ze schoof de stoelen wat terug. ‘Ik houd niet van staande recepties.’ Ze wachtte tot de beide rechercheurs zaten en nam toen zelf aan tafel plaats. ‘Ik zei al tegen Klaartje: let op, daar komen ze op af.’ De Cock keek haar aan. ‘Je bedoelt de juwelen?’ Maffe Kee knikte instemmend. Ze drukte haar zware borsten wat op en leunde voorover. ‘Kijk, Klaartje komt al jaren op de Herengracht bij die oude Van Vlaanderen. Hij is goed voor haar. Echt. Geen malle fratsen en toestandjes. Gewoon. Nooit pingelen om de prijs en altijd een persoonlijk fooitje. Het is wel haar business, maar Klaartje gaat graag naar hem toe. Die oude Van Vlaanderen is een heer. En daar zijn er tegenwoordig niet zo veel meer van. Hij begrijpt dat zelfs een business-meisje een mens is. En zo behandelt hij haar ook.’ De Cock liet de loftuitingen op Van Vlaanderen gelaten over zich komen. Hij kende Maffe Kee al jaren en wist dat hij de kans liep dat ze volkomen dichtklapte als hij haar woordenstroom onderbrak. ‘Heeft… eh, heeft Klaartje de juwelen wel eens gezien,’ probeerde hij voorzichtig. Maffe Kee zwaaide afwerend. ‘Dat wilde ik je nu net vertellen,’ zei ze verstoord. ‘Als Klaartje er was, dan haalde hij de juwelen wel eens uit de kluis en deed ze bij Klaartje om. Soms moest ze zich helemaal uitkleden en dan tutte hij haar op… met zilveren en gouden haarkammen, een diadeem, oorbellen, halskettingen, armbanden, ringen en prachtige met edelstenen bezette ceinturen.’ Ze deed haar ogen even dicht en keek daarna zwijmelend voor zich uit. ‘Dan leek mijn Klaartje wel een kerstboom. Zo mooi.’ De Cock kuchte. ‘Heb je dat verhaal over die juwelen wel eens aan anderen verteld?’ Maffe Kee schudde haar hoofd. ‘Nooit.’ In haar stem trilde verontwaardiging. ‘Ons soort vrouwen moet weten te zwijgen.’ ‘En Klaartje?’ Haar gezicht versomberde. ‘Je kunt ze waarschuwen wat je wil… die jonge meiden… soms zijn ze maf.’ Ze klopte met een kromme wijsvinger op haar borst. ‘Was ik vroeger ook. Ze noemen mij niet voor niets Maffe Kee. Ik flapte er alles uit. Je voelde je als jonge meid apetrots omdat je macht had over al die hoerenkerels die bij je kwamen.’ Ze zuchtte diep en veranderde van toon. ‘Als het leven je een paar dreunen op je kanis heeft gegeven, word je wel voorzichtiger.’ De Cock begreep het. ‘Klaartje heeft dus wel gekletst.’ Maffe Kee maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Ze heeft een hartsvriendin, Charlotte. Aan die vertelt ze alles. Haar lek en gebrek.’ Ze zweeg even en streek met haar hand over het pluchen tafelkleed. ‘Die Charlotte is een mal wijf. Getrouwd, maar loopt achter alle kerels aan. Als een klant een tweede meisje wil, neemt Klaartje haar wel eens mee. En dat doet ze. Niet voor de verdienste… maar voor de gein.’ ‘Ze zit niet in de business?’ ‘Nee, bij het variété.’ De Cock schoof naar het puntje van zijn stoel. ‘Variété?’ riep hij verrast. Maffe Kee knikte traag. ‘Een nummer met een messenwerper.’ Vledder liet zich op de stoel achter zijn bureau zakken. Zijn gezicht straalde. Vergenoegd leunde hij achterover. ‘Het loopt prachtig,’ riep hij opgewekt. ‘Schitterend. Volgens mij is de zaak al volkomen rond.’ De Cock keek hem aan. ‘Welke zaak?’ De jonge rechercheur bracht zijn handen omhoog. ‘Beide zaken,’ riep hij uitbundig. ‘De juwelenroof en de moord op de clown.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Zo,’ sprak hij met gespeelde verbazing. ‘En wie is de dader?’ ‘Fantinelli.’ De mond van zijn grijze collega zakte open. ‘Wie?’ Vledder keek grijnzend op. ‘Fantinelli, de messenwerper, die jij vanmorgen zomaar liet weglopen… omdat je… omdat je voelde dat hij het niet had gedaan.’ Het klonk sarcastisch. De Cock grinnikte. Het sarcasme van zijn leerling trof hem niet onaangenaam. Integendeel. Het beviel hem wanneer Vledder blijk gaf van eigen inzichten. ‘Dat gevoel van mij is niet veranderd,’ reageerde hij kalm. Vledder boog zich naar voren en wenkte naar de stoel naast zijn bureau. ‘Ga daar nu eens even zitten, dan zal ik het je uitleggen.’ De Cock nam gehoorzaam plaats. ‘Ik luister,’ sprak hij geduldig. Vledder hield zijn wijsvinger voor zijn neus. ‘Het is feitelijk heel simpel. Je moet alleen even de lijnen zien… de relaties, die het spel bepalen. Klaartje Paardestaart… of voor mijn part Clarisse, vertelt aan haar vriendin Charlotte, dat Van Vlaanderen zulke mooie juwelen in zijn kluis heeft. Charlotte brengt die wetenschap over aan haar man, de messenwerper Fantinelli.’ ‘Mooi… verder?’ ‘Fantinelli vraagt — rechtstreeks of middels Charlotte — aan Klaartje of zij bij een volgende juwelenexpositie ten huize van makelaar Van Vlaanderen bij het openen van de kluis eens nauwlettend op de cijfercombinatie wil letten.’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Prachtig… het klinkt nog steeds aannemelijk.’ Vledder ging onverstoorbaar door. ‘Als Fantinelli de cijfercombinatie kent, wacht hij geduldig tot Klaartje als Clarisse weer een uitnodiging krijgt om naar de Herengracht te komen.’ De Cock knikte instemmend. ‘Dat gebeurde het afgelopen weekeinde.’ ‘Precies. Klaartje zorgt ervoor dat de oude Van Vlaanderen ’s avonds deerlijk vermoeid in een diepe slaap valt, staat zelf ’s nachts op, leent even ongezien de sleutel van de kluis, laat de messenwerper binnen en Fantinelli steelt voor een miljoen aan antieke juwelen.’ Vledder keek triomfantelijk. Zijn ogen glansden. ‘Doodsimpel, vind je niet?’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘En de dood van de clown?’ Vledder gebaarde heftig. ‘Die komt uit de juwelenroof voort.’ ‘Hoe?’ ‘Charlotte.’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat is er met Charlotte?’ Vledder schudde zijn hoofd over zoveel onbegrip. ‘Die was met de clown een verhouding aangegaan,’ sprak hij ongedurig. ‘Zij zal aan Pierrot hebben verteld dat haar man, Fantinelli, in samenwerking met haar vriendin, Klaartje, zo’n leuke juwelenroof op touw heeft gezet. Wel, na de roof eist Pierrot een deel… voor hemzelf en voor Charlotte. Fantinelli weigert… vermoedelijk omdat hij van mening is dat Pierrot geen enkel recht op de buit kan doen gelden. Er ontstaat een woordenwisseling. In woede grijpt Fantinelli een van zijn messen en vermoordt de clown.’ Er viel een stilte. De Cock staarde peinzend voor zich uit. ‘Het klinkt indrukwekkend,’ sprak hij na een poosje. Vledder stoof op. ‘Het klinkt niet alleen indrukwekkend… het is indrukwekkend. Mijn theorie is juist. Daar is geen speld tussen te krijgen.’ ‘Jij acht jouw aanwijzingen voldoende om Fantinelli te arresteren?’ Vledder knikte overtuigend. ‘Dat had ik vanmorgen al willen doen. En toen wist ik nog niets van de relatie tussen Charlotte, de vrouw van de messenwerper, en Clarisse, het meisje dat in het weekeinde bij Van Vlaanderen was.’ De Cock knikte. ‘Dat is inderdaad een merkwaardige coïncidentie, die ook mij verraste.’ Hij zuchtte. ‘Ik vind het verdrietig voor Maffe Kee… maar als jouw theorie juist is, dan zit Klaartje er middenin… dan is ze medeplichtig… zeker wat de juwelenroof betreft.’ Vledder reageerde fel. ‘Natuurlijk zit ze er middenin. Zij is de vrouw om wie alles draait. Zonder haar medewerking was de juwelenroof niet mogelijk geweest. Ze kwam al jaren bij Van Vlaanderen. Er zal een soort vertrouwensrelatie zijn gegroeid. Het is bepaald niet denkbeeldig dat de gebruikelijke waakzaamheid van de makelaar met betrekking tot de cijfercombinatie van zijn kluis op den duur wat aan scherpte heeft ingeboet.’ ‘Je bedoelt, dat het Klaartje niet moeilijk moet zijn gevallen om de combinatie te bemachtigen?’ ‘Precies.’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder stond op, liep naar het bureau, nam de hoorn op en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand op het spreekgedeelte en keek naar De Cock. ‘Beneden aan de balie,’ sprak hij benepen, ‘staat Klaartje Paardestaart. Ze wil met jou spreken.’ De vrolijke lijnen rond de mond van De Cock plooiden speels. ‘Jij bent een gelukkige kerel, Dick. Je behoeft jouw daders niet eens op te halen. Ze komen uit eigen beweging.’ Vledder hoorde de ondertoon. Hij monsterde de milde gelaatsuitdrukking van De Cock. En in zijn hart kroop onrust. 7 Klaartje Paardestaart zag er verrukkelijk uit. Trippelend op haar hoge hakjes wiegde ze door de recherchekamer op De Cock toe. Ze was uitdagend gekleed in een korte strakke rok, dofzwart, waarop een witzijden blouse met zwierige volanten en een geraffineerd decolleté. De oude rechercheur zag haar met welgevallen naderen. Hij was niet ongevoelig voor vrouwelijk schoon. Vriendelijk glimlachend en met een buiging bood hij haar een stoel naast zijn bureau. Ze nam bevallig plaats, trok haar rug recht en sloeg haar lange benen over elkaar. Tersluiks wierp ze een blik naar Vledder, pinkte een plukje helblond haar uit het gezicht en sprak met waarneembaar Amsterdams accent: ‘Moeder stuurt me.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Ik wist niet dat je je tegenwoordig Clarisse laat noemen.’ Ze trok achteloos haar schouders op. ‘Klaartje klinkt zo burgerlijk.’ ‘En dat ben je niet?’ ‘Nauwelijks.’ ‘Weet je waarover ik met je wil praten?’ Ze knikte traag. ‘De antieke juwelen.’ Ze veranderde plotseling van toon en trok haar hoofd iets op. Haar grote bruine ogen schitterden. ‘En je behoeft mij niet uit te kafferen… dat heeft moeder al gedaan.’ ‘Terecht?’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock speelde met een pen in zijn hand. ‘Heb je met anderen over de juwelen van Van Vlaanderen gekletst?’ ‘Alleen met Charlotte. Charlotte en ik hebben geen geheimen voor elkaar. Ze vertelt mij ook alles wat zij meemaakt.’ ‘Zoals?’ ‘Haar affaire met die dode clown en hoe woest Fantinelli dit keer was. Hij trok haar toilettafel omver en schold haar uit voor loopse teef.’ ‘Niet netjes.’ Klaartje schudde haar hoofd. ‘Maar hij heeft wel gelijk. Charlotte wil wel met iedere vent naar bed. Ik doe het voor de business en beleef er geen plezier aan… meestal niet.’ De Cock trok zijn gezicht in de plooi. ‘Charlotte heeft altijd plezier.’ Klaartje knikte glimlachend. ‘Zo zou je het kunnen noemen.’ ‘Hoe lang ken je Charlotte?’ ‘Een jaar of twee.’ ‘Je hebt dus al heel wat liefdesaffaires van haar meegemaakt.’ Klaartje gniffelde. ‘Charlotte doet altijd erg opgewonden over een nieuwe verovering. Ze geniet ervan dat ze mannen naar haar hand kan zetten.’ ‘Maar dit keer was Fantinelli echt woest over de nieuwe affaire van zijn vrouw,’ sprak De Cock bedachtzaam. ‘Ja.’ ‘Toch treedt ze avond aan avond met hem op.’ Klaartje trok een denkrimpel in haar voorhoofd. ‘Je wilt zeggen: Is ze niet bang dat hij op het toneel een keer misgooit?’ ‘Precies.’ Een meewarig lachje zweefde om Klaartjes lippen. ‘Fantinelli kan niet zonder zijn Charlotte. En dat niet alleen vanwege hun variéténummer. Het ligt veel dieper, veel intenser. Fantinelli is aan haar verslaafd… als je begrijpt wat ik bedoel.’ ‘Ik meen het te begrijpen,’ reageerde De Cock voorzichtig. Vertrouwelijk boog hij zich wat naar voren. ‘Vertelt Charlotte ook alles aan haar man?’ Klaartje grinnikte vrolijk. ‘Ik denk het niet.’ De Cock keek haar strak aan. ‘Van de juwelen, bedoel ik.’ Nu verstarde het gezicht van Klaartje. ‘Jij denkt,’ sprak ze weifelend, ‘dat Fantinelli die juwelen heeft gestolen?’ De Cock gebaarde wat nonchalant. ‘Ik onderzoek de mogelijkheden.’ Klaartje schudde resoluut haar hoofd. ‘Fantinelli niet… daar is hij geen man voor.’ Ze spreidde haar handen. ‘Wat is Fantinelli… een onbeholpen groot kind, dat toevallig van zijn vader heeft geleerd hoe men met messen moet werpen.’ Ze zweeg even. ‘Het is dat hij Charlotte heeft, anders kwam zelfs daar niets van terecht.’ De Cock beluisterde de toon van minachting. ‘Is… eh, is die Charlotte zo sterk?’ Klaartje knikte heftig. ‘Ze heeft hem volkomen in haar macht.’ ‘En jij?’ ‘Wat?’ ‘Heeft ze ook jou in haar macht?’ Klaartjes blikken dwaalden weg, ze zweeg. Kennelijk zocht ze bij zichzelf naar een antwoord. ‘Soms probeert ze het,’ sprak ze na een poosje. Het klonk wat afwezig. ‘Dan bemerk ik dat ze bezig is mij haar wil op te leggen.’ ‘En?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik denk niet,’ sprak ze ernstig, ‘dat haar dat ooit lukt. Zie je, ik… eh, ik ben een vrouw.’ ‘Je bedoelt, dat alleen mannen voor haar… haar overwicht gevoelig zijn?’ Ze knikte een paar maal traag voor zich uit, leek nog steeds afwezig. ‘Ja, dat bedoel ik.’ Ineens trok ze haar kin omhoog. In haar grote bruine ogen lag een verschrikte blik. ‘Pierrot.’ ‘Wat is er met Pierrot?’ Klaartje slikte. ‘Aan hem… aan hem heeft ze van de juwelen verteld.’ De Cock keek zijn jonge collega meesmuilend aan. ‘Je hebt haar niet gearresteerd… jouw verdachte. Ze was hier… op een presenteerblaadje. Toen ik tegen Klaartje zei dat ze kon vertrekken, heb ik naar je gekeken. Maar je deed geen mond open. Je zat daar of je niet tot tien kon tellen.’ Hij zwaaide in de richting van de deur. ‘Zij was het toch… hoe zei je dat ook weer… de vrouw om wie alles draait?’ Vledder liet zijn hoofd hangen. ‘Ik durfde niet,’ sprak hij met een zucht. ‘Ik was al na een paar minuten overtuigd dat Klaartje er niet echt bij betrokken was.’ De Cock grijnsde. ‘Gevoelsmatig… of gebaseerd op feiten?’ Vledder draaide zijn hoofd weg. Hij voelde de priemende blikken van de oude rechercheur op zich gericht. ‘Gevoelsmatig.’ Hij had moeite om het woord te uiten. De Cock glimlachte. ‘Je wordt nog wel eens een goede rechercheur,’ sprak hij vertederd. Met een droeve trek op zijn gezicht schudde Vledder zijn hoofd. ‘Ik durfde haar niet eens te vragen of zij, op een of andere manier, achter de cijfercombinatie van de kluis van Van Vlaanderen was gekomen.’ Hij blikte naar De Cock. ‘Dat… eh, dat heb jij haar overigens ook niet gevraagd.’ ‘Vond je het nodig?’ Vledder trok wrevelig zijn schouders op. ‘Tot voor een uurtje geleden vond ik Klaartje nog een bijna ideale verdachte. Als er iemand in staat was geweest de cijfercombinatie van de kluis te bemachtigen, was zij het.’ De jonge rechercheur gebaarde hulpeloos. ‘Wie moet je dan verdenken? Zoon Maurice?’ Hij snoof verachtelijk. ‘Of geloof je aan de pikgriezeltjes?’ ‘Wat zijn dat?’ ‘Kleine onzichtbare wezentjes, die door naden en kieren dringen en alles pikken wat van hun gading is.’ ‘Bestaan die?’ vroeg De Cock onnozel. Vledder lachte. ‘Rechercheur Visser heeft ze uitgevonden. Telkens als hij met een onmogelijke en onverklaarbare diefstal wordt geconfronteerd, laat hij ze opdraven.’ De Cock schudde zijn hoofd. Zijn breed gezicht had een ernstige expressie. ‘Je moet één ding niet vergeten. De juwelendiefstal bij makelaar Van Vlaanderen staat niet op zichzelf. Het is er een uit een hele keten. Alle geraffineerd van opzet. Daar komen geen pikgriezeltjes aan te pas. Volgens mij steekt er een groot brein achter.’ ‘Wie?’ De Cock schonk hem een moede glimlach. ‘Dat is een goede vraag,’ sprak hij hoofdknikkend. ‘Het is echter veel te vroeg om daar nu al een zinnig antwoord op te geven.’ Hij stak zijn kin iets vooruit. Zijn gezicht veranderde, werd een stalen masker, stug en onverzettelijk. ‘Ik tast nu nog volkomen in het duister.’ Het klonk grimmig. ‘Maar ik beloof je plechtig dat ik eens dat antwoord voor je klaar heb.’ Vledder keek hem fronsend aan. ‘Zou clown Pierrot in verband met de diefstallen zijn vermoord? Via Klaartje en Charlotte wist hij dat Van Vlaanderen een fraaie collectie antieke juwelen in zijn kluis op de Herengracht had.’ Hij zweeg even en dacht na. ‘Het zou wel eens kunnen blijken dat die wetenschap hem fataal is geworden.’ De Cock blikte naar zijn jonge collega op. In zijn ogen straalde bewondering. ‘Je hebt soms van die momenten, Dick, dat je verstandige dingen zegt.’ Vledder bloosde onder de lof. ‘Wat denk je van die Charlotte?’ De Cock grinnikte. ‘Blijkbaar een bijzonder wellustige vrouw, die heel gedreven van man tot man fladdert.’ Hij stokte plotseling en staarde verward voor zich uit. ‘Fladderen… fladderen… hoe noem je zo’n ding, dat van bloem naar bloem fladdert?’ De mond van Vledder viel open. ‘Vlindertje.’ De Cock knikte. ‘Vlindertje,’ herhaalde hij. ‘Vlindertje.’ Opmerkelijk kwiek kwam hij uit zijn stoel overeind en stapte naar de kapstok. Vledder beende hem na. ‘Waar ga je heen?’ De grijze speurder draaide zich half om. ‘Naar Peter van Dongen. Misschien weet hij waar ik vlindertje kan vinden.’ Peter van Dongen, de lange impresario, ontving de beide rechercheurs uiterst minzaam. Vriendelijk buigend ging hij hen voor naar zijn rommelige kantoor. ‘Hebt u de valse Pierrot al ontmaskerd?’ vroeg hij geïnteresseerd. ‘Ik heb de volgende morgen, na mijn… eh, toch wel gruwelijke ervaring in het mortuarium, nogmaals met het theater in Groningen gebeld. Er was echter niemand die enige opheldering kon geven. De performance van de valse Pierrot was zo indrukwekkend, dat niemand op de gedachte was gekomen dat het een vervalsing of een imitatie kon zijn.’ De Cock blikte verrast omhoog. Opnieuw viel het hem op hoe warm en diep het stemgeluid van de impresario klonk. ‘Ik moet u tot mijn spijt bekennen,’ sprak hij, ‘dat ik in die richting nog geen enkel onderzoek heb ingesteld.’ Peter van Dongen keek hem verbaasd aan. ‘Hebt u geen interesse in de valse Pierrot?’ De Cock knikte. ‘Dat facet heeft zeker mijn aandacht. Daarvan kan ik u overtuigen. De valse Pierrot is voor mij een belangrijk man.’ ‘Hoe belangrijk?’ De Cock glimlachte beleefd. ‘Hij wist dat de echte Pierrot niet zou komen. Met andere woorden… hij wist dat de echte Pierrot was vermoord en dat ver voor het tijdstip waarop de moord werd ontdekt.’ Hij wuifde met zijn rechterhand. ‘Dat brengt hem heel dicht bij de daad.’ Peter van Dongen gebaarde uitnodigend naar het zitje van stalen meubelen. ‘U denkt dat de valse Pierrot de moord heeft gepleegd?’ De Cock legde zijn hoedje naast zich op de vloer. ‘Dat… eh, dat kan,’ antwoordde hij voorzichtig. ‘Maar het behoeft niet zo te zijn. Hij kan van een ander hebben gehoord dat de echte Pierrot niet meer tot optreden in staat was. Toen wij Pierrot op de Geldersekade vonden, was hij al zeker zes uur dood. Dat betekent dat de moord ’s middags voor drie uur werd gepleegd. Hoe de valse Pierrot ook aan zijn wetenschap kwam… hij had in ieder geval ruimschoots de tijd om zich voor te bereiden.’ De Cock zuchtte en krabde zich achter in zijn nek. ‘Ik heb eerlijk gezegd nogal moeite met die valse Pierrot.’ ‘In welk opzicht?’ De Cock trok een grimas. ‘Waarom trad hij als valse Pierrot in Groningen op, terwijl hij, zo kunnen we aannemen, wist dat de echte Pierrot was vermoord?’ Peter van Dongen antwoordde niet direct. Hij sloeg zijn lange benen over elkaar, spreidde de vingers van zijn handen en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Dat lijkt mij nogal duidelijk… om zichzelf of de dader een alibi te verschaffen.’ ‘En deed hij dat?’ De impresario grinnikte. ‘Ik ben maar een leek… geen rechercheur. Dat alibi-idee ligt voor de hand. Begrijpt u… de clown is dood… de clown treedt op.’ De Cock keek de impresario onderzoekend aan. ‘Had de dode een alibi nodig?’ Peter van Dongen schudde zijn hoofd. ‘De dode natuurlijk niet… de moordenaar.’ De Cock knikte hem bemoedigend toe. ‘Heel goed… om zijn onschuld te bewijzen zou de moordenaar bij een alibi zijn gebaat… maar als zodanig had het optreden ’s avonds in Groningen geen enkel nut. Integendeel… het brengt ons op het spoor van een valse Pierrot en via hem… naar de moordenaar.’ ‘Als u hem vindt.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Dat zal inderdaad niet gemakkelijk zijn. Iemand zei gisteren: Wat is een clown? Een clown is niets… absoluut niets… een gek pak, te grote schoenen… en een bek vol schmink.’ De impresario lachte. ‘Ik heb er nooit zo over gedacht… maar het is wel juist.’ De Cock stond op. ‘Ik had graag een lijstje van u met daarop de namen van de artiesten die op die bewuste avond in Groningen optraden.’ Hij zweeg even. ‘En dan wilde ik het adres van Vlindertje.’ Peter van Dongen keek hem verrast aan. ‘Vlindertje?’ De Cock knikte. ‘Een danseresje.’ De impresario lachte wat hinnikend. ‘U bent al de tweede die naar Vlindertje vraagt.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie was de eerste?’ Peter van Dongen zocht tussen de papieren op zijn bureau. ‘Maurice… Maurice van Vlaanderen.’ 8 Ze reden van het kantoor van de impresario aan de Willemsparkweg in de richting van de Van Baerlestraat. Het ging langzaam. Door een wildgroei van zogenaamde Amsterdammertjes — bruin geschilderde ijzeren paaltjes, gesierd met drie Andreaskruisen — was de laatste jaren het verkeer in de oudere stadsgedeelten vergleden tot een complete chaos. Er was vaak geen doorkomen aan. Vledder vloekte. Met een grote dosis brutaliteit en onder een voortdurend afkeurend getoeter, manoeuvreerde hij de Volkswagen langs een file. De Cock zat onderuitgezakt naast hem. Hij scheen te dutten. Maar onder zijn hoedje, dat hij tot over zijn ogen had geschoven, werkten zijn hersens op volle toeren. Sinds Smalle Lowietje hem had geopenbaard dat er een Vlindertje bestond bij de variétégroep, waartoe ook de vermoorde clown behoorde, was hem een last van zijn schouders gevallen. Hij kon nu gemotiveerd het onderzoek naar de juwelendiefstallen en de dood van de clown combineren. Hoewel hij geen enkele zekerheid had dat de beide zaken inderdaad met elkaar verband hielden, had de tengere caféhouder hem een prachtig wapen in handen gegeven, wanneer de commissaris hem toch zou willen dwingen zijn aandacht uitsluitend op de juwelendiefstallen te richten. Er kwam een grijns op zijn gezicht. Hij was ervan overtuigd dat Buitendam, gedreven door de officier van justitie, op die raadselachtige juwelendiefstallen zou terugkomen. Hij verkneuterde zich reeds bij voorbaat op dat onderhoud… en wist hoe het zou eindigen. Toen ze met de politiewagen in een wat rustiger verkeersstroom waren geraakt, keek Vledder opzij. Er brandde hem al lange tijd een vraag op de lippen. ‘Wat wil Maurice van Vlaanderen van Vlindertje?’ De Cock schoof zijn hoedje wat terug en drukte zich omhoog. ‘Misschien is hij er, net als wij, achter gekomen dat er een danseresje bestaat dat Vlindertje wordt genoemd en wil hij, net als wij, weten of zij iets met die diefstal van antieke juwelen bij zijn vader heeft te maken.’ ‘Hoe… hoe is hij daar achtergekomen?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Dat zullen we hem moeten vragen.’ Hij zweeg even. ‘Blijkbaar was ook Maurice van Vlaanderen maar gebrekkig over haar geïnformeerd, anders had hij geen navraag behoeven te doen bij haar impresario.’ ‘Zou hij al contact met haar hebben gehad?’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Hij kan ons voor zijn. Hij kende haar adres al een paar uur eerder.’ De Cock richtte zich verder op en keek om zich heen. ‘Gaan we zo goed?’ Vledder plukte uit het borstzakje van zijn colbert een wat verfrommeld kladje. ‘Frederik Hendrikstraat 764.’ Hij wees voor zich uit. ‘Volgens mij voorbij het plantsoen.’ De grijze speurder nam zijn hoedje af en boog vormelijk. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa. Ik ben als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is collega Vledder, mijn onvolprezen hulp.’ Met de deur in haar hand keek ze de beide mannen wat argwanend aan. ‘Politie?’ De Cock knikte. ‘U… eh, u bent Vlindertje?’ Om haar lippen gleed een flauwe glimlach. ‘Zo… eh, zo word ik wel genoemd… door mijn collega’s.’ ‘Van het variété?’ ‘Ja.’ De Cock plooide zijn breed gezicht in een beminnelijke expressie. ‘Wij wilden met u praten.’ ‘Waarover?’ ‘De dood van een clown.’ Ze schrok. ‘Daar… eh, daar…’ De Cock onderbrak haar. ‘Dood… dood lijkt mij geen onderwerp om even op het portaal af te doen.’ Er kwam een blosje op haar wangen. Ze deed de deur verder open en liet de beide rechercheurs aan haar voorbij gaan. Ze strekte haar linkerarm. ‘Eerste deur rechts. Zoekt u maar een plaatsje.’ Het klonk vriendelijk. Zorgvuldig deed ze de woningdeur achter zich dicht en kwam hen na. De Cock en Vledder vonden ieder een plek in een brede lederen fauteuil met forse armleuningen. Vlindertje schoof een soort poef bij, ging erop zitten en sloeg haar lange benen over elkaar. In een bijna preuts gebaar drapeerde ze een slip van haar peignoir over haar knieën. ‘Ik wilde alleen zeggen dat ik u over de dood van de clown niets kan zeggen.’ Voor hij reageerde, zakte De Cock iets onderuit in zijn stoel en nam de vrouw nauwkeurig op. Bijna onbeschaamd tastte zijn blik haar vormen af. Smalle Lowietje, vond hij, had gelijk. Vlindertje was een schoonheid. Hij begreep dat de caféhouder, meestal omgeven door grove business-meiden, die schoonheid onmiddellijk had onderkend. Ze was inderdaad mooi, tenger, bijna fragiel. Haar smal ovaal gezichtje had een lieflijke uitstraling. Hoewel De Cock haar leeftijd schatte op achter in de twintig, toonde haar gestalte nog de lijnen van een prille tiener. ‘Hebt u Pierrot goed gekend?’ opende hij. Ze bracht haar lippen in een tuitje. ‘Min of meer. Niet intiem. Maar we gingen allen nogal vertrouwelijk met elkaar om.’ ‘Wie?’ Ze bewoog haar hoofdje zijwaarts. ‘De leden van ons groepje. Het was altijd gezellig… al waren er uiteraard wel eens botsingen… meningsverschillen.’ Ze glimlachte vertederd. ‘Artiesten zijn vaak opgewonden standjes.’ De Cock knikte begrijpend. ‘U… eh, u spreekt steeds in de verleden tijd. Bestaat het groepje niet meer?’ Ze schudde haar hoofd. Haar lieve, bedeesde glimlach vergleed in een uitdrukking van diepe droefenis. ‘Sinds dat faillissement treden we niet meer gezamenlijk op. Dat is jammer. De groep is uiteengevallen. Ieder moet nu maar zien dat hij of zij aan de kost komt. En dat valt niet altijd mee. Je mist de steun van de anderen… ik vooral. Ik ben op m’n eentje niet zoveel waard.’ De Cock boog zich iets naar haar toe. ‘Kent u de heer Van Vlaanderen?’ Vlindertje zat met een ruk rechtop. Het leek alsof een vette pad verlekkerd zijn tong naar haar had uitgestoken. Ze klemde haar lippen op elkaar. ‘Ik ben vanmorgen door ene heer Van Vlaanderen opgebeld,’ sprak ze fel. Haar gezicht kleurde rood. ‘Een onbeschofte vlerk van een kerel. Hij zei dat ik onmiddellijk de juwelen bij hem moest terugbrengen.’ De Cock speelde verbazing. ‘Welke juwelen?’ Ze gebaarde heftig met beide handen. ‘Weet ik veel. Die kerel zei dat ik nu nog de kans had om alles zonder gevangenisstraf recht te zetten. Als ik de juwelen vandaag nog bij hem terugbracht, dan zou hij de politie buiten de zaak houden.’ ‘En?’ ‘Wat?’ ‘Gaat u ze terugbrengen?’ Ze stond woedend op en stampte op de vloer. ‘Ik heb geen juwelen.’ Ze schreeuwde fel en onbeheerst. ‘En voordat die vent mij opbelde, had ik nog nooit van Van Vlaanderen gehoord.’ De Cock keek haar onbewogen aan. ‘Ga zitten.’ Hij sprak zacht, maar het klonk als een bevel. Met een pruilmondje liet ze zich weer op de poef neer, pakte een minuscuul zakdoekje uit een van de zakken van haar peignoir en wreef in haar ogen. ‘Ik begrijp niet wat die vent van mij wil.’ Ze boog haar hoofd en snikte ontroerend. ‘Ik heb geen juwelen… geen juwelen van anderen.’ ‘Van jezelf?’ Ze snikte opnieuw. ‘Onyx… ik vind onyx zo mooi.’ De Cock raapte zijn oude hoedje van de vloer en kwam overeind. ‘Ik heb nog één vraag… wie had schuld aan dat faillissement?’ Ze keek met een betraand gezicht naar hem op. ‘Pierrot… hij had geld verduisterd.’ Ze stapten in en reden de Frederik Hendrikstraat uit. Bij de Nassaukade sloegen ze rechtsaf. Vledder, aan het stuur, schudde zijn hoofd. Zijn gezicht had een milde uitstraling. ‘Wat een kindvrouwtje,’ sprak hij met een zucht. ‘Je zou haar onder je arm willen nemen en in een beschermd kooitje zetten.’ De Cock keek zijn jonge collega van terzijde lachend aan. ‘Je wordt toch niet opeens romantisch,’ sprak hij met een spoor van verbazing. ‘Ik heb je nog nooit zoiets horen zeggen.’ Vledder trok zijn rechterschouder iets op. ‘Ze was zo… eh, zo hulpeloos. Zo nietig. Ik vond ook dat je haar wat hard aanpakte. Ik had een moment zelfs medelijden met haar.’ De Cock grinnikte. ‘Die hulpeloosheid zou wel eens een pose kunnen zijn… een misleiding. Misschien is Vlindertje in werkelijkheid niet zo broos als zij zich voordoet. De showbizz is keihard.’ ‘Je bedoelt dat Vlindertje allang ten onder was gegaan als ze niet sterk was?’ ‘Precies.’ Vledder trok zijn wenkbrauwen samen. ‘Zou ze dan toch iets met die juwelendiefstallen te maken hebben?’ In gedachten ging De Cock het gesprek nog eens na en bracht haar expressies weer voor zijn geest. ‘Het lijkt mij toch wel zinvol,’ sprak hij na enige tijd nadenkend, ‘om wat informaties over haar in te winnen.’ Hij blikte opzij. ‘Heb je haar werkelijke naam?’ Vledder greep in zijn binnenzak naar zijn notitieboekje. ‘Martha,’ zei hij na enig bladeren, ‘Martha Verhagen.’ De Cock wuifde voor zich uit. ‘Ga eens na of ze getrouwd is… of is geweest. Losse of minder losse verhoudingen met mannen… of vrouwen. Wat voor opleiding ze heeft gehad. Dat soort dingen.’ Vledder knikte begrijpend. ‘En wat doen we met het faillissement?’ ‘De verduistering door Pierrot?’ ‘Inderdaad. Vind je het geen opmerkelijk facet?’ De Cock stak zijn kin iets vooruit. Zijn gezicht stond grimmig. ‘Alle leden van het variétégroepje werden er ernstig door gedupeerd… allemaal hadden ze dus een motief.’ Hij draaide zich half naar Vledder. ‘Hoe zei Vlindertje het ook weer? Artiesten zijn vaak opgewonden standjes.’ Hij zuchtte. ‘Je zou je er feitelijk over moeten verbazen, dat de clown nog zo lang in leven bleef.’ Ze stapten het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen en liepen langs de balie. Jan Kusters, opkijkend van zijn dienstboek, riep hen terug. Hij stak zijn wijsvinger omhoog. ‘Boven zit een man al meer dan een uur op jullie te wachten.’ De Cock keek op de grote klok in de hal. Het was kwart over zes. ‘Vledder en ik,’ sprak hij wat geprikkeld, ‘zijn al de hele dag in touw. We willen eerst wel eens een stukje eten.’ Jan Kusters wuifde afwerend. ‘Dat kun je niet doen. Sta eerst even die man te woord.’ De Cock wreef in zijn ooghoeken. Het was een vermoeid gebaar. ‘Wie is hij dan?’ ‘Een vriend.’ ‘Van wie?’ ‘Pieter Eickelenbosch.’ Met zijn gezicht in een grijns van droefenis hees De Cock zich langs de trap omhoog. Vledder volgde. Op de bank in de gang op de tweede etage, zat een wat kleurloze man in een slobberig grijs kostuum. Toen de oude rechercheur naderde, kwam hij vermoeid overeind. ‘U bent rechercheur De Cock?’ De Cock knikte. ‘Met ceeooceekaa.’ Om de mond van de man gleed een flauwe glimlach. ‘Ze zeiden, dat u dat zeggen zou.’ Zonder antwoord leidde De Cock de man de recherchekamer binnen en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. ‘U bent een vriend van Pierrot?’ opende hij bits. De man schudde zijn hoofd. ‘Ik ben een vriend van Pieter Eickelenbosch.’ Hij sprak de naam nadrukkelijk uit. De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Maakt dat een verschil?’ De man knikte overtuigend. ‘Pierrot… Pierrot was niets. Pierrot was een masker, waarachter Pieter zijn eigen wezen verborg. In feite haatte hij Pierrot. Maar het was voor Pieter het enige middel om onzichtbaar op het toneel te staan.’ ‘Onzichtbaar?’ De man hield zijn hoofd iets schuin en keek De Cock onderzoekend aan. ‘Ze zeggen dat u een rechercheur bent, die iets van de mensen begrijpt.’ Hij zweeg even. ‘Dan zult u ook dit begrijpen.’ De Cock knikte. Zijn blik gleed over het met rimpels doorploegd gelaat van de man voor hem. Plotseling, onverklaarbaar, doorstroomden hem gevoelens van sympathie. Het gaf zijn gezicht een vriendelijker aanblik. ‘Wie bent u?’ ‘Dat zei ik toch… een vriend.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hoe is uw naam.’ ‘Henri Jonkers. Ik woon in de Jordaan. Madelievenstraat 317.’ ‘Hoe lang kent u Pieter?’ ‘Een eeuwigheid. Ik heb hem als het ware geboren zien worden. Ik kwam al bij zijn ouders aan huis.’ ‘U was vertrouwelijk met hem?’ ‘Zeker. Ik bezocht hem vaak in zijn woonboot en dan sprak hij over zijn moeilijkheden.’ ‘Die had hij?’ Henri Jonkers liet zijn hoofd wat zakken. ‘Pieter had een zwak.’ ‘Voor vrouwen?’ ‘Nee… niet voor vrouwen. Vrouwen drongen zich wel aan hem op. En dat begrijp ik wel. Ze wilden weten wat voor een vent er in die clown stak. Maar het initiatief ging vrijwel nooit van hem uit.’ ‘Wat was dan zijn zwak?’ ‘Speelzucht.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Speelzucht… had hij daarom gelden verduisterd?’ Henri Jonkers zuchtte diep. ‘Pieter hoopte steeds dat het geluk hem eens zou toelachen en dat hij met speelwinsten zijn kastekorten zou kunnen aanvullen. Dat bracht hem ertoe om voortdurend va banque te spelen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Va banque… alles of niets. En het werd niets.’ Henri Jonkers keek op. ‘Daarom kom ik zijn moordenaar aangeven.’ De Cock staarde hem ongelovig aan. ‘Zijn moordenaar?’ Henri Jonkers blikte onbewogen terug. ‘Freekie van Wezel.’ 9 De Cock kwam vrolijk en vals fluitend de recherchekamer binnen. Na het gesprek met Henri Jonkers, had hij de avond tevoren het onderzoek voor die dag afgesloten. Hij was het zat. Thuis had hij een fles zalige bourgogne ontkurkt en die samen met zijn vrouw intens genietend leeggedronken. Daarna was hij vroeg naar bed gegaan. Een lange, diepe nachtrust had zijn geest verkwikt. Met een nonchalant gebaar wierp hij een plastic zakje met twee boterhammen en een appeltje in de lade van zijn bureau en keek naar Vledder, die ijverig op de toetsen van zijn schrijfmachine beukte. ‘Wat ben je aan het doen?’ De jonge rechercheur liet zijn vingers even rusten. ‘Ik ben vanmorgen begonnen om alles eens op een rijtje te zetten. Ik ben anders bang dat we er nooit meer uitkomen. Ongelooflijk. Er is nog geen touw aan vast te knopen.’ Hij keek met een droevige grijns naar zijn oudere collega op. ‘Commissaris Buitendam heeft al naar je gevraagd.’ ‘Wat wil hij?’ Vledder trok zijn schouders op. ‘Hij is tegen mij altijd erg zwijgzaam. Hij zei alleen: “Laat De Cock even bij mij komen.”’ Het gezicht van de oude rechercheur verstarde. ‘Hij moet maar wachten.’ Het klonk narrig. Hij schoof de lade van zijn bureau dicht, rekte zich eens uit en begon door de recherchekamer te stappen. Wanneer hij een moeilijke zaak onder handen had, was het zijn gewoonte om de dag daarmee te beginnen. In de slome cadans van zijn tred, lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. De laatste ontwikkelingen in zijn onderzoek naar de dood van de clown hadden hem verrast. Het was een wending die hem niet beviel. Het bracht hem in een wereldje waa rin hij zich niet thuis voelde. Plotseling bleef hij voor het bureau van Vledder staan. ‘Een rat,’ riep hij hartgrondig. Het klonk als het resultaat van een analyse. Vledder keek verwonderd naar hem op. De toon trof hem. ‘Wie?’ ‘Freekie van Wezel.’ ‘Ken je hem?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Hij scharrelt al zo’n jaar of twintig bij ons in de rosse buurt rond. Vroeger noemden ze hem “Azen Freekie”. Hij bedroog op straat en in cafés de mensen met het spelletje Een, twee, drie klaveraas, waarbij men uit drie gedekte speelkaarten moest raden waar het klaveraas lag.’ Vledder lachte. ‘Ze raadden altijd verkeerd?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘In het begin niet. Ik zei je toch: het is een rat. Om vertrouwen te wekken, liet hij de mensen eerst een paar maal het goede aas aanwijzen. Ze werden dan enthousiast en overmoedig. Pas als de inzetten groter werden, sloeg Freekie genadeloos toe. Later ging hij speelholen exploiteren. De eerste keer dat ik een inval bij hem deed, had hij een gokhuis in de Sint Nicolaasstraat… ergens op een derde etage. Omdat we steeds terugkwamen, is hij daar uiteindelijk weggegaan.’ Vledder keek hem vragend aan. ‘Tot een moord in staat?’ De Cock wreef peinzend over zijn kin. ‘We… eh, we hebben het nooit kunnen bewijzen,’ zei hij voorzichtig. ‘Freekie is sluw en gaat uiterst behoedzaam te werk. Bij ons boven in het archief liggen nog een paar onopgeloste moorden, waarvan ik persoonlijk de overtuiging heb, dat hij er de hand in had. Zeker is, dat hij de mensen die speelschulden bij hem hadden opgelopen en niet op de afgesproken tijdstippen betaalden, op een meedogenloze wijze bedroog en naar het leven stond.’ ‘Zoals bij Pierrot?’ De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘Pieter Eickelenbosch heeft tegen zijn oude vriend Henri Jonkers een paar maal bekend dat hij door Freekie van Wezel werd bedreigd. Ik neem dat onvoorwaardelijk aan. Het geeft ook een helder licht op de verduistering van gelden door Pierrot… met als gevolg het faillissement van het variétégroepje. Of de bedreigingen van Freekie van Wezel uiteindelijk resulteerden in de moord op Pieter Eickelenbosch… dat is een open vraag. In ieder geval beschikte Pierrot, na het uitspreken van het faillissement, niet meer over extra fondsen om zijn speelschulden te voldoen.’ Vledder knikte begrijpend. ‘Zolang Pieter Eickelenbosch nog als boekhouder van het variétégroepje fungeerde en de kas beheerde, had hij enige financiële speling. De moord op Pierrot, zo vrij kort na het faillissement, zou erop kunnen wijzen dat het doden van de clown inderdaad verband hield met zijn speelschulden.’ ‘En dat…’ Vledder vulde onmiddellijk aan: ‘…duidt weer in de richting van Freekie van Wezel.’ De Cock knikte zijn jonge collega bemoedigend toe. ‘Inderdaad, zo is het.’ Zijn breed gezicht versomberde. ‘Ik vrees echter dat we het nooit zullen kunnen bewijzen.’ Hij strekte zijn rechterarm naar het plafond. ‘Boven in het archief liggen nog een paar van die gevallen.’ ‘Identiek?’ ‘Min of meer.’ Vledder kwam uit zijn stoel overeind. Er waren blosjes op zijn wangen gekomen. ‘Maar dat is toch te gek,’ riep hij opgewonden. ‘Men kan, om welke reden dan ook, in Nederland niet ongestraft zomaar een paar moorden plegen?’ Hij spreidde in vertwijfeling zijn beide handen. ‘Er moet toch een mogelijkheid zijn om die vent op te hangen?’ De Cock bekeek de jonge rechercheur. Om zijn lippen zweefde een moede en wat droevige glimlach. ‘Zal ik je nog iets vertellen?’ ‘Wat?’ ‘Weet je waar Freekie van Wezel sinds kort zijn nieuwe speelhol heeft?’ ‘Nee.’ ‘Op de Geldersekade, pal tegenover de Schreierstoren… en het vlondertje waarop de dode clown lag.’ Commissaris Buitendam, de statige politiechef, begroette de grijze rechercheur De Cock uiterst beminnelijk. Hij maakte bij zijn binnenkomst zelfs een kleine stijve buiging en ging daarna weer zitten. ‘Het verheugt mij, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, doch vriendelijk, ‘dat je even de tijd hebt gevonden om bij mij te komen. Ik besef terdege dat het onderzoek naar de raadselachtige juwelendiefstallen veel inspanning en tijd vergt. Ik heb daar alle begrip voor.’ Hij zweeg even en wuifde met een slanke hand naar een imposante stapel dossiers rechts op zijn bureau. Ze hadden tezamen een hoogte van zeker dertig centimeter. De commissaris trok zijn kin wat omhoog en glimlachte. ‘Ze zijn gekomen,’ riep hij blij. De Cock keek hem schuins aan. ‘Wat?’ vroeg hij argwanend. De glimlach op het gezicht van Buitendam vergleed en veranderde in een wat verwarde expressie. ‘De dossiers uit Den Haag,’ sprak hij benepen. ‘Onze eigen officier van justitie, meester Schaaps, heeft ze opgevraagd. Hij wil dat je een volledig inzicht in de affaire krijgt. Hij adviseert je dan ook om de stukken zorgvuldig te bestuderen.’ Met een spottende grijns op zijn gezicht knikte De Cock naar de dossiers op het bureau. ‘Die stapel nonsens?’ In zijn stem trilde minachting. Het gezicht van Buitendam kleurde. Hij liet zijn hand op de dossiers rusten. ‘Dit is geen nonsens,’ reageerde hij scherp. ‘Het zijn stuk voor stuk degelijke processen-verbaal, opgemaakt door bekwame mensen.’ De Cock keek naar de stapel en schudde zijn hoofd. ‘Ik ben niet van plan om er ook maar een letter van te lezen,’ sprak hij dwars. ‘Laten ze in Den Haag hun eigen besognes afwikkelen.’ Commissaris Buitendam stond geagiteerd op. ‘Er zijn door meester Schaaps met de justitie in Den Haag duidelijke afspraken gemaakt.’ Hij klapte met zijn vlakke hand op de dossiers. ‘Jij betrekt ook deze affaires in jouw onderzoek.’ De Cock plukte bedachtzaam aan het puntje van zijn neus. Hij droeg zijn chef geen kwaad hart toe, maar voelde in zijn nabijheid steeds de onweerstaanbare drang om het ongenoegen en de woede van de commissaris op te wekken. Met een vliesdun glimlachje om zijn lippen, wenkte hij losjes naar de stapel dossiers. ‘Bewaart u ze maar goed,’ sprak hij fijntjes. ‘Als het zo uitkomt, zal ik aan ze denken. Voorlopig… voorlopig heb ik er geen tijd voor.’ Buitendam slikte. ‘Geen tijd… geen tijd,’ stamelde hij. De Cock gebaarde hulpeloos. ‘Ik moet eerst een moord oplossen.’ ‘Welke moord?’ ‘De moord op de clown.’ De commissaris brieste. Zijn gezicht zag rood tot diep in zijn nek en zijn beide neusvleugels trilden. ‘Ik verbied je, De Cock, om je nog langer met die moord op de clown bezig te houden.’ De grijze speurder schudde zijn hoofd. ‘Dat zou ik niet doen,’ sprak hij ernstig. ‘Er bestaat dan de kans dat die raadselachtige juwelendiefstallen nooit tot klaarheid komen.’ Een moment keek commissaris Buitendam hem weifelend en onderzoekend aan. Toen strekte hij zijn rechterhand in woede naar de deur. ‘Eruit.’ De Cock ging. Vledder keek hem lachend aan. ‘Heb je je weer weg laten jagen?’ De Cock knikte bedaard. ‘Die man is dom,’ sprak hij vermoeid. ‘Hij had gewoon naar de stand van mijn onderzoek moeten vragen. Dan had ik hem verteld van het failliete variétégroepje en van een danseresje dat Vlindertje heet.’ Hij grinnikte dor. ‘Nu verbood hij mij om mij nog langer met de dood van de clown bezig te houden.’ ‘En doe je dat?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik heb Vlindertje.’ Vledder keek hem peinzend aan. ‘Geloof je echt dat Martha Verhagen iets met die juwelendiefstallen te maken heeft?’ De Cock maakte een achteloos gebaartje. ‘Ze is het enige Vlindertje dat wij tot nu in ons onderzoek zijn tegengekomen.’ Vledder keek zijn leermeester hoofdschuddend aan. ‘Je bent op de verkeerde weg, De Cock,’ sprak hij gedragen. ‘Ik ben tot de overtuiging gekomen dat er geen enkel verband bestaat tussen de juwelendiefstallen en de dood van de clown. Ik begrijp best dat die juwelendiefstallen jou maar matig interesseren en dat je veel liever die moord tot een oplossing brengt.’ Hij plooide zijn gezicht in een trieste grijns. ‘Maar daar heeft Vlindertje niets mee te maken.’ De Cock keek zijn jonge collega enige tijd onderzoekend aan. ‘Het kindvrouwtje heeft duidelijk indruk op je gemaakt.’ Vledder knikte. ‘Ze is een lieve, warme persoonlijkheid. Om in haar een misdadigster te zien, moet je over een morbide geest beschikken.’ De Cock liet de lijnen rond zijn mond dansen. Het werd geen echte lach, geen teken van oprechte blijheid, maar een milde uiting van zelfspot. ‘Die heb ik al jaren… een morbide geest om de misdaad te willen bestrijden.’ Hij zweeg even en zuchtte. ‘Daarom heb ik mij nog nooit door een lief snuitje en innemende maniertjes laten inpakken.’ Het klonk fel bestraffend. Ineens keek hij op met half dichtgeknepen ogen. ‘Waar heb je dat vandaan… een lieve, warme persoonlijkheid?’ Vledder wuifde verontschuldigend. ‘Jij zei toch tegen mij dat ik wat informaties over haar moest inwinnen.’ ‘Ja. En?’ ‘Dat heb ik gedaan. Martha Verhagen is nog nooit met de politie of justitie in aanraking geweest. Ze komt in onze administratie totaal niet voor. Om toch enigszins geïnformeerd te raken, heb ik haar impresario, Peter van Dongen, gebeld.’ ‘En die omschreef haar als… een lieve, warme persoonlijkheid?’ Vledder reageerde wat terughoudend. ‘Dat… eh, dat zei hij. Volgens hem was Martha Verhagen de ziel van het variétégroepje. Niet dat haar prestaties op de bühne zo imponerend waren, maar door haar houding, haar beminnelijkheid, hield ze de mensen bij elkaar. Ze slechtte geschillen, fungeerde als postillon d’amour… kortom, alles draaide om Vlindertje.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Wist Peter van Dongen dat Martha Verhagen zo werd genoemd?’ Vledder lachte. ‘Martha Verhagen stond zelfs als Vlindertje op de theateraffiches. Niemand noemde Martha ooit bij haar eigen naam. Peter van Dongen kende die naam door de contracten die hij als impresario met haar had afgesloten. Maar de mensen van het groepje noemden haar gewoon “Vlin” of voluit “Vlindertje”.’ De Cock staarde nadenkend voor zich uit. ‘En dat alles alleen vanwege haar dansnummer met een paar plastic vleugeltjes op haar rug, zwevend aan een koord over de bühne.’ In zijn stem trilde een zweem van ongeloof. Vledder zuchtte. ‘Ik heb de impresario ernaar gevraagd; volgens hem heeft ze nooit een ander nummer gehad.’ De Cock hield zijn hoofd wat scheef. ‘Affaires, verhoudingen?’ ‘De jonge rechercheur trok zijn schouders op. ‘Daar kon Peter van Dongen mij niets over zeggen. Persoonlijk had hij er nooit iets van gemerkt.’ ‘Haar verleden?’ ‘Nogal schimmig. In het groepje werd gefluisterd dat ze in haar jonge jaren aan het conservatorium in Amsterdam viool heeft gestudeerd.’ ‘Viool?’ Vledder knikte. ‘Ik kan dat uiteraard bij het conservatorium nagaan. Zo ver ben ik nog niet gekomen. Volgens haar eigen zeggen verdiende ze met de viool het zout in de pap niet. Daarom nam ze danslessen. Min of meer bij toeval kwam ze bij het variétégroepje terecht.’ ‘Wie introduceerde haar?’ Vledder keek op. ‘Fantinelli.’ 10 De Cock en Vledder liepen vanaf de Warmoesstraat door de drie stegen naar de Geldersekade. Het was opvallend stil in de nauwe sloppen van de binnenstad. Alleen op de hoek van de Zeedijk en de Waterpoortsteeg stonden, op enige afstand van elkaar, kleine groepjes heroïnehandelaren. Ze kwetterden met elkaar in een snel takkie-takkie. Toen de beide rechercheurs hen voorbij gingen, viel er even een stilte. Achter hun rug leefde het gekwetter weer op. In de pandjes aan de smalle Geldersekade kwam de prostitutie langzaam op gang. De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was kwart over elf. Hij hoopte dat Freekie van Wezel al aan het ontbijt zat. Hij kende het wereldje van de gokpenoze. Ze gingen diep in de nacht naar bed en stonden in de regel niet voor het middaguur op. Bij de Schreierstoren bleef de grijze speurder staan en keek door de spijlen van het hoge ijzeren hek naar het houten vlondertje. Het was nu al bijna drie dagen geleden dat daar boven het drabbige grachtenwater het lijk van Pierrot lag. Sindsdien was hij met zijn onderzoek niet veel verder gekomen. De moordenaar en zijn motief lagen nog achter mistige sluiers. Hij tuurde de omgeving af en bedacht langs welke waterwegen de Geldersekade was te bereiken. In verband met de werkzaamheden aan de metrolijn, was dat lange tijd erg beperkt geweest. Nu lag alles weer open. Voor hij doorliep, wierp hij nog een laatste blik op het vlondertje. Aan de zijkant dobberden een paar gebruikte condooms. Een slordig hoertje had in de gracht het emmertje van haar peeskamer geleegd. Ze slenterden om de Schreierstoren naar de Prins Hendrikkade en vandaar naar de brede zijde van de Geldersekade. Bij een zware eiken deur met een getralied luik op ooghoogte bleef De Cock staan en belde, lang en dringend. Het duurde ruim een minuut. Toen werd het luik geopend en verscheen achter de tralies een nors mannengezicht. De Cock herkende een van de portiers van het gokhuis en grijnsde vriendelijk. ‘Ken je mij?’ De man bromde. ‘De Cock… van de Warmoesstraat.’ De ogen van de grijze speurder lichtten op. ‘Heel goed. Doe de deur open. Ik wil Freekie spreken.’ De man maakte een hoofdbeweging. ‘Freekie slaapt nog.’ ‘Dan maak je hem wakker.’ De man aarzelde. ‘Waar gaat het over?’ De Cock liet de grijns van zijn gezicht vallen. ‘Moord,’ zei hij strak. De man achter de tralies trok een vies gezicht. ‘Moord?’ herhaalde hij verrast. De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Zeg dat maar tegen Freekie. En zeg hem ook dat ik niet van plan ben om voor deze deur weg te gaan, voor ik hem heb gesproken.’ De man deed het luik zorgvuldig dicht en De Cock keek op zijn horloge. Na ruim vijf minuten werd de deur geopend. Dezelfde man, die de grijze speurder te woord had gestaan, ging de beide rechercheurs voor door een lange, brede, met wit marmer beklede gang. Aan het einde van de gang liep een houten trap met fraai bewerkte spijlen in een halve draai omhoog naar de eerste verdieping. Naast een met donker leer gecapitonneerde deur zonder kruk, drukte de man op een klein paneel. De deur sprong klikkend open. De man keek De Cock van terzijde glimlachend aan. ‘We hebben sinds kort de tent hier totaal beveiligd. Als ik beneden een schakelaar omzet, komt er geen hond meer in of uit.’ De Cock keek hem aan. ‘Was het nodig?’ vroeg hij onnozel. Hij wist, dat er tussen de gokbazen van de binnenstad een concurrentiestrijd was losgebarsten en dat men over en weer knokploegen vormde om het interieur van elkaars speelpaleizen wat bij te schaven. Van dergelijke kapitale vernielingen werd bij de politie nooit aangifte gedaan. Men zinde eenvoudig op wraak. Zonder op de vraag van De Cock te reageren, bracht de man de beide rechercheurs naar een ruim hoog vertrek met een tiental diepe leren fauteuils. ‘Als u hier even wilt plaatsnemen… Freekie is bezig zich te wassen.’ Het duurde niet lang. Toen kwam vanuit een zijdeur een bonkig gebouwde man. Hij had een grof, breed gezicht met een platte boksersneus. Op zijn reeds kalende schedel glansde dun vlasblond haar. Hij droeg een paarszijden ochtendjas. Een sjaal bolde onder zijn forse kin. Met grote stappen liep hij op de grijze speurder toe en drukte hem de hand. De aanwezigheid van Vledder negeerde hij volkomen. Met een ruk trok hij een fauteuil bij, stak een sigaret op en ging tegenover de rechercheur zitten. Nadat hij met zichtbaar genoegen een wolk rook naar de zoldering had geblazen, sprak hij met spot in zijn stem: ‘Moord, De Cock?’ De Cock grijnsde. ‘Hoe noem je het, als je heel doelbewust iemand geniepig zeventien centimeter staal tussen zijn ribben duwt?’ Freekie van Wezel tikte met zijn middelvinger op zijn brede borst. ‘En… eh, dat moet ik gedaan hebben?’ De Cock strekte zijn hand naar de hoge ramen. ‘Hier dichtbij. Aan de overkant van het water, op het houten vlondertje van de Schreierstoren, lag een dode Pierrot. Omdat iemand mij heeft ingefluisterd dat hij bij jou nogal wat speelschulden had…’ Hij glimlachte een tikkeltje vals, ‘…en ik weet op welk een… eh, indringende manier jij de mensen tot betalen maant…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar boog zich iets naar voren. ‘Freekie… had Pierrot bij jou speelschulden?’ ‘Speelschuld is ereschuld.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat is geen antwoord op mijn vraag. Had Pierrot bij jou speelschulden?’ ‘Ja.’ ‘Veel?’ ‘Daar laat ik mij niet over uit.’ De Cock glimlachte. ‘In ieder geval genoeg om hem onder druk te zetten.’ Het klonk te vriendelijk. Freekie van Wezel gebaarde wrevelig. ‘Als ze winnen, betaal ik ook uit.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Jij hebt Pierrot bedreigd?’ Freekie van Wezel antwoordde niet direct. Hij inhaleerde diep en liet de rook weer uit zijn longen ontsnappen. ‘Kijk, De Cock,’ sprak hij geduldig, ‘dat woord be-drei-gen wil ik niet meer horen. Ik zei al: speelschuld is ereschuld. Dat weet iedere gokker. De mensen die hier regelmatig komen… en Pierrot kwam hier regelmatig… krijgen van mij krediet… zoveel ze willen.’ Hij klapte met zijn vlakke hand op de leuning van zijn fauteuil. ‘Maar als iemand niet op tijd over de brug komt… dan bedel ik niet… maar ik ga hem toch wel even aan zijn verplichtingen herinneren.’ ‘Zoals bij Pierrot?’ Freekie van Wezel knikte om te overtuigen. ‘Zoals bij Pierrot,’ herhaalde hij kalm. ‘En daarvoor ben je bij hem thuis geweest?’ ‘Ja. Hij was met zijn betaling al meer dan een week over tijd en liet zich niet meer zien. Dat is een slecht teken voor een gokbaas. Ik heb hem toen opgezocht in zijn woonboot aan de Binnenkant.’ ‘Jij… alleen?’ Freekie van Wezel grinnikte. ‘Wat moet ik met getuigen?’ ‘Wanneer was je op die woonboot?’ De gokbaas kneep zijn ogen even dicht. ‘Drie dagen… drie dagen voor zijn dood.’ De Cock keek de man voor hem schuins aan. ‘Wanneer liep definitief zijn termijn af?’ ‘Je bedoelt… wanneer hij uiterlijk moest betalen?’ ‘Precies.’ Freekie van Wezel toonde voor het eerst enige verwarring. ‘Op de avond,’ sprak hij hees, ‘dat hij daar op het vlondertje lag.’ De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Merkwaardig… vind je niet?’ Freekie van Wezel kwam wat wild en nerveus uit zijn fauteuil overeind. ‘Wat nou… merkwaardig.’ Hij schreeuwde onbeheerst. ‘Niks merkwaardig. Ik heb met de dood van die gekke clown geen moer te maken.’ Hij tikte met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd. ‘Ik ben niet gek. Je denkt toch zeker niet dat ik een vent die ik zelf om zeep heb geholpen, bij mij voor op de stoep leg?’ De Cock ging op de vraag niet in. ‘Was het Pierrots eerste termijn?’ Freekie van Wezel schudde geërgerd zijn hoofd en ging weer in zijn fauteuil zitten. ‘Het ging niet goed met Pierrot de laatste tijd. Hij gokte te zwaar, vroeg steeds grotere kredieten en zijn betalingen kwamen onregelmatig. In het begin heb ik mij soepel opgesteld. Ik heb hem een paar maal vriendelijk gewaarschuwd. Ik heb hem voorgesteld om een tijdje niet te spelen en eerst zijn schulden te voldoen. Je begint niet direct met zwaar geschut.’ ‘Daar kwam je uiteindelijk wel mee? Dat… eh, dat zware geschut, bedoel ik.’ Freekie van Wezel zuchtte. ‘Ik moest wel. Het gaat mij uiteindelijk om de centen. Ik heb hem de laatste maal duidelijk aan zijn verstand gebracht dat hij eindelijk over de brug moest komen.’ Hij zweeg even. ‘In contanten.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. Hij had in de woorden van de gokbaas een toon beluisterd, die hem waakzaam maakte. ‘Wat bedoel je… in-con-tan-ten?’ Freekie van Wezel drukte zijn sigaret in een asbak uit. ‘Hij bood mij een partijtje juwelen.’ De Cock wipte in zijn fauteuil naar voren. ‘Juwelen?’ riep hij onthutst. Freekie van Wezel knikte rustig. ‘Daar wilde hij zijn speelschulden mee betalen.’ Aan de brede zijde van de Geldersekade sjokten ze zwijgend over het trottoir. leder bezig met zijn eigen gedachten. De uitspraken van de gokbaas hadden de moord op de clown plotseling een nieuwe dimensie gegeven. Het was Vledder, die het zwijgen verbrak. ‘Geloof jij werkelijk dat Freekie van Wezel niet geïnteresseerd was in de juwelen?’ De Cock knikte traag. ‘Voor zover ik Freekie ken… geloof ik dat. Freekie van Wezel is geen man die onnodige risico’s neemt. Als hij de juwelen, waarvan hij zelf zegt, dat hij begreep dat ze van diefstal afkomstig waren, als betaling van Pierrots speelschulden had aangenomen, dan had hij er toch een keer mee op de markt moeten komen… met alle risico’s daaraan verbonden. Het voorstel dat hij de clown deed… verkoop jij de juwelen maar en geef mij de poen… ligt volkomen in de lijn van Freekies denken.’ Vledder zuchtte diep. ‘We weten niet eens om welke juwelen het gaat. Freekie zegt dat hij ze niet heeft gezien.’ Hij keek De Cock van terzijde aan. ‘We zijn er nog nooit gaan kijken… zouden ze in die woonboot liggen?’ De grijze speurder trok zijn schouders op. ‘Het zou uiterst dom zijn geweest van Pierrot om dat te doen. Zeker nadat hij Freekie van Wezel had geopenbaard dat hij over een partijtje juwelen beschikte.’ Hij grinnikte. ‘Ik zie er Freekie wel voor aan om een bevriende penozerelatie te tippen om eens in die woonboot te gaan snuffelen… uiteraard nadat Freekie van Wezel zijn eigen belangen had veilig gesteld.’ ‘Je bedoelt… nadat Pierrot hem zijn speelschulden had betaald?’ De Cock vervolgde zijn verhaal. ‘Maar zover is het volgens Freekie van Wezel niet gekomen. Pierrot werd vermoord enkele uren voordat zijn definitieve betalingstermijn afliep.’ Hij zweeg even. Zijn gezicht versomberde en peinzend kauwde hij op zijn onderlip. ‘Ik weet zo ongeveer wat Freekie met zwaar geschut bedoelt. We kunnen gerust aannemen dat Pierrot de laatste uren van zijn leven in wanhoop alles heeft gedaan om aan geld te komen.’ Ze sloegen vanaf de Geldersekade linksaf en liepen de Binnen Bantammerstraat in. Ook in het aloude domein van de Amsterdamse Chinezen was het rustig. De vele eethuisjes waren nog niet geopend. Aan het einde van de Binnen Bantammerstraat namen ze links de brug en slenterden over de Binnenkant. ‘Welke schuit is het?’ Vledder wees voor zich uit. ‘Verderop, ongeveer bij de Schippersstraat.’ Hij blikte opzij. ‘Hoe wil je die boot binnenkomen? Ik heb in de kleding van de dode Pierrot geen enkele huissleutel gevonden.’ De Cock glimlachte. De accolades rond zijn mond dansten vrolijk. Hij tastte in zijn broekzak naar het apparaatje dat hij eens, langgeleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen. Een koperen houdertje met daarin, uitschuifbaar, een keur van stalen sleutelbaarden. Vledder zag de beweging. ‘Je gaat toch niet weer inbreken?’ In zijn stem klonk bezorgdheid. ‘Waarom? Als we naar de commissaris stappen, krijgen we zonder meer een bevel tot huiszoeking mee.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Daar begin ik niet aan,’ sprak hij resoluut. ‘De commissaris zal ongetwijfeld om tekst en uitleg vragen. En dat wil ik hem niet geven… nog niet. Daarvoor weten we te weinig. Bovendien moet ik hem dan vertellen dat ik mij, ondanks zijn uitdrukkelijk verbod, toch met de moord op Pierrot bezighoud.’ Hij keek naar zijn jonge collega. ‘Hoe konden we anders weten dat de clown juwelen had aangeboden ter betaling?’ Vledder zuchtte van vertwijfeling. ‘Het is toch mogelijk dat juist die huiszoeking de juwelen boven tafel brengt.’ De Cock reageerde niet. Als het maar enigszins mogelijk was, hield hij de commissaris buiten zijn onderzoek. Bij de Schippersstraat liep hij over de loopplank naar de toegangsdeur van de woonboot. Voorzichtig voelde hij aan de deurknop. De deur was op slot. Hij draaide zich om naar Vledder. ‘Ga dicht achter mij staan. Ik wil niet dat iemand op mijn vingers kijkt.’ De jonge rechercheur bromde, maar stelde zich toch breed achter de grijze speurder op. De Cock diepte het apparaatje uit zijn broekzak op, koos met kennersblik de juiste sleutelbaard en morrelde in het sleutelgat. Na luttele seconden gleed de deur piepend open. Omzichtig stapten ze naar binnen. De Cock deed de toegangsdeur weer achter zich in het slot. Daarna liepen de beide rechercheurs verder de hal in. Rechts stond een deur op een kier. De Cock duwde hem verder open. Verrast bleef hij in de deuropening staan en nam de situatie in zich op. In de kamer voor hem heerste een onbeschrijfelijke wanorde. In het midden lag een tafel met vier poten omhoog. De stoelen waren omver geworpen en laden en kasten overhoop gehaald. De inhoud lag her en der over de vloer verspreid. Vledder hijgde in zijn nek. ‘Ze zijn ons voor geweest.’ De Cock liep verder de kamer in. Vledder volgde. Aan het einde van het vertrek leidde een open deur naar de slaapkamer. Ook hier een beeld van wanorde. Leeggehaalde kasten, een omgetrokken bed. Vledder stootte De Cock aan en wees naar een blauw overgordijn, dat tot aan de vloer reikte. Het bolde alsof het door de wind werd gedragen. De Cock sloop er heen en trok het met een ruk opzij. De deuren naar een kleine veranda stonden open. De Cock bleef peinzend staan. Het beeld intrigeerde hem. De kruk van de spanjoletsluiting stond omhoog. Hij onderzocht de deuren zorgvuldig. Er waren geen sporen van braak of verbreking. Hij wees om zich heen. ‘Ik wil hier de tohd.[2 - Technische Opsporings- en Herkenningsdienst.] Ik heb mij steeds al afgevraagd waar de clown…’ Plotseling stokte hij. Zijn scherp gehoor had een piepend geluidje waargenomen. Hij wenkte Vledder naar zich toe. ‘Er is iemand aan de deur,’ fluisterde hij. De beide rechercheurs wachtten ruim een halve minuut. Toen traden ze uit de slaapkamer naar voren. Midden in het ruime vertrek, bij een omgeworpen stoel, stond een jonge vrouw. De Cock liep op haar toe. ‘Wie bent u?’ vroeg hij vriendelijk. De vrouw keek hem verbijsterd aan. ‘Charlotte,’ stamelde ze, ‘Charlotte… de vrouw van Fantinelli.’ 11 De Cock boog stijf, vormelijk in de richting van de jonge vrouw. Intussen hield hij zijn blik strak op haar gericht. Ze was mooi, stelde hij vast, uitzonderlijk mooi. Lang en slank, met fraaie rondingen, gevangen in een donkerblauw, strak getailleerde mantel. Boven iets oplopende jukbeenderen glinsterden in haar ovaal gezicht een paar grote helgroene ogen. Goudblond haar rustte golvend op haar schouders. De Cock liet het beeld op zich inwerken. Haar schoonheid, zo onderging hij, had een uitdagende, prikkelend sensuele uitstraling. Hij besefte dat slechts weinig mannen in staat zouden. zijn om aan haar verleidingen weerstand te bieden. Hij kuchte en nam enige seconden de tijd om zich aan haar betovering te ontworstelen. ‘Aan… eh, aangenaam om met u kennis te maken,’ hakkelde hij. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij duimde wat stuntelig opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie en onderzoeken de moord op de clown Pierrot.’ De verbijstering gleed van haar gezicht. ‘Politie,’ reageerde ze zichtbaar opgelucht. De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Had u iemand anders verwacht?’ Charlotte schudde heftig haar hoofd. ‘Nee… nee… ik verwachtte niemand.’ De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit. ‘Maar het verbaast ons wel om u hier aan te treffen. Hoe kwam u binnen?’ De jonge vrouw tastte in de zak van haar mantel en hield een sleutel omhoog. ‘Pieter en ik waren bevriend… al enige tijd. Ik heb deze sleutel van hem gekregen.’ Ze aarzelde even en keek van De Cock naar Vledder en terug. ‘Pierrot… Pierrot heette in werkelijkheid Pieter Eickelenbosch.’ De Cock glimlachte. ‘Dat was ons bekend.’ Charlotte richtte haar hoofd iets omhoog. ‘Schiet u al op?’ ‘Waarmee?’ ‘Met uw onderzoek.’ De Cock antwoordde niet. Hij hield er niet van wanneer bij een gesprek een ander het initiatief overnam. ‘Uw bezoek aan deze woonboot had een doel?’ vroeg hij, veel strenger dan zijn bedoeling was. Ze knikte. ‘Ik kwam om een schone pyjama… voor Pieter. Hij wordt morgen begraven en ik wil niet dat hij in zo’n eng papieren doodshemd in zijn kist gaat.’ Het klonk scherp. ‘Wanneer hebt u Pieter voor het laatst gezien?’ De uitdrukking op haar gezicht versomberde. ‘Het weekend… het weekend heb ik hier samen met Pieter doorgebracht. Zondagmiddag heeft hij afscheid van mij genomen. Pieter moest weg… hij had nog een voorstelling in Leeuwarden.’ ‘En maandag in Groningen.’ Charlotte knikte. ‘Pieter zat nog volop in het werk.’ ‘U en Fantinelli niet?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Sinds dat verrekte faillissement komen we moeilijk nog aan de slag.’ De Cock wreef nadenkend over zijn kin. ‘Die… eh, die zondagmiddag… na het vertrek van Pieter… bent u hier toen nog lang gebleven?’ ‘Ik moest zijn pak afmaken.’ De Cock keek haar fronsend aan. ‘Zijn pak?’ herhaalde hij vragend. Charlotte zuchtte. ‘Pieter had altijd twee clownspakken. Eén voor reserve. Vrijdagnacht is zijn wagen opengebroken. Die stond hier op de gracht.’ ‘Toen hebben ze zijn clownspak gestolen?’ ‘Ja. En zijn schminkkoffer. Ik heb zaterdagmiddag stof gekocht om een nieuw pak te maken.’ Ze glimlachte. ‘Voor ik Fantinelli leerde kennen, werkte ik op het atelier… modinette.’ ‘En waar is dat pak nu?’ Charlotte liet haar fraaie hoofdje zakken. Haar sensuele uitstraling verbleekte, veranderde in een expressie van diepe droefheid. ‘Daarin,’ sprak ze triest, ‘daarin werd hij vermoord.’ ‘In dat nieuwe pak?’ ‘Ja, dat moet wel. Het clownspak dat hij zondagavond in Leeuwarden heeft gedragen, ligt nog in zijn wagen.’ De Cock kneep zijn ogen iets samen. ‘Hoe weet u dat?’ Ze wees achter zich. ‘Ik heb gekeken… achter in de kofferbak. De wagen staat hier verderop tussen de bomen. Hij is niet afgesloten. Pieter had na die inbraak nog geen tijd gehad om het slot te laten repareren.’ De Cock dacht over het onderwerp na. Het was zonder meer duidelijk, dat de moord op de clown en zijn vervanging op het toneel in Groningen terdege waren voorbereid. Hij tastte met zijn blik de gelaatstrekken van de jonge vrouw af. Koortsachtig zocht zijn geest naar het motief. ‘Hoe… eh, hoe was uw relatie met Pieter?’ ‘Ik begrijp u niet,’ zei ze verward. De Cock zocht naar een juiste formulering. ‘Volgens onze informaties,’ sprak hij terughoudend, ‘is uw interesse in mannen nogal… eh, seksueel gericht.’ Er kwam een kleine flikkering in haar ogen. ‘En?’ De Cock beluisterde haar strijdvaardige toon. ‘Ik bedoel… deelde u met Pieter… buiten zijn bed… ook zijn zorgen?’ ‘Had hij die?’ De Cock knikte heftig. ‘Het is ons ter ore gekomen dat vanuit de gokwereld zware druk op Pieter werd uitgeoefend. Hij had grote speelschulden.’ Charlotte schonk hem een meelijwekkend lachje. ‘Die had hij al zo lang als hij bij ons in het variétégroepje zat. Ik weet gewoon niet beter. Dat was ook de reden dat hij nooit een vaste relatie met een vrouw aanging. Hij voelde er niets voor om een ander in zijn misère te laten delen.’ ‘En u?’ Er gleed een glimlach van vertedering over haar lippen. ‘Ik accepteerde hem zoals hij was.’ ‘En omgekeerd?’ Weer was er even die flikkering. ‘Hij kende mijn escapades.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Wisten ook de andere leden van het groepje dat Pieter gokte?’ Charlotte grijnsde. ‘Pieter maakte daar nooit een geheim van. Als hij een keer had gewonnen, dan trakteerde hij ons uitbundig. En als hij had verloren, probeerde hij bij ieder van ons geld te lenen.’ De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd. ‘Toch lieten jullie hem de kas beheren.’ Charlotte keek hem verwonderd aan. ‘Dat deed Pieter goed. Zelfs mijn man had daar waardering voor. Daar was ook nooit iets op aan te merken. Echt niet. Pas een halfjaartje geleden is het fout gegaan. Toen was plotseling al het geld verdwenen en waren er alleen maar schulden.’ ‘Het faillissement?’ Ze knikte heftig. ‘Met alle ellende die daaruit voortvloeide: verbroken verbintenissen, geen werk, geen geld.’ ‘Ging u toen al met Pieter om?’ Charlotte schudde haar hoofd. ‘Met Charles… Charles Boerhaar.’ De Cock keek haar minzaam aan. ‘Was dat de goochelaar of de acrobaat?’ De diepe droef heid gleed van haar gezicht. Haar volle lippen krulden tot een zoete glimlach. ‘Meneer De Cock… u hebt uw huiswerk goed gemaakt.’ In haar stem beefde een lichte bewondering. De grijze speurder ging aan de opmerking voorbij. Hij wuifde om zich heen naar de omver geworpen stoelen, de omgekeerde tafel, de overhoop gehaalde laden en kasten. ‘Hebt u enig idee, wie voor deze bende verantwoordelijk is?’ Charlotte maakte een onzeker gebaartje. ‘De moordenaar… denk ik.’ De Cock toonde onbegrip. ‘Waarnaar zou hij gezocht hebben?’ Charlotte trok haar schouders iets op. ‘Werkelijk… geen idee.’ De grijze speurder fixeerde haar expressies. ‘Weet u waar Pieter de juwelen bewaarde?’ Verbaasd vroeg ze: ‘Juwelen?’ ‘Ja.’ ‘Welke juwelen?’ De Cock spreidde zijn beide handen. ‘De juwelen waarmee Pieter zijn speelschulden wilde betalen.’ Charlotte keek de grijze speurder enige tijd aan. Onbewogen. Ze klemde haar lippen op elkaar en schudde lang en nadrukkelijk haar hoofd. In haar helgroene ogen lag een waakzame blik. ‘Pieter… Pieter heeft nooit juwelen gehad.’ Vledder liep stampvoetend door de recherchekamer. Onderwijl woelde hij met beide handen door zijn blonde haren. Het gezicht van de jonge rechercheur zag rood. Bij het bureau van De Cock bleef hij staan. ‘Ze liegt,’ riep hij geëmotioneerd. Hij klapte met zijn volle vuist op het bureaublad. ‘Ze liegt,’ herhaalde hij. ‘Ze weet verdomd goed om welke juwelen het gaat.’ Hij boog zich voorover en keek zijn oude collega verwijtend aan. ‘Zag je niet dat ze loog?’ De Cock knikte bedaard. ‘Ik hoorde het,’ reageerde hij laconiek. Het wond Vledder nog meer op. ‘Je deed niets… helemaal niets. Je liet haar gewoon met een pyjama voor die vent vertrekken.’ De Cock keek naar hem op. ‘Wat had ik dan moeten doen?’ vroeg hij sarcastisch. ‘Tortuur op haar toepassen… haar op een middeleeuwse pijnbank leggen? Martelen… geselen… folteren? Je zegt het maar.’ Vledder negeerde het sarcasme van zijn oude leermeester. Hij trok een stoel bij en liet zich daarop zakken. ‘Het stinkt, De Cock,’ sprak hij geduldig. ‘Het stinkt als een beerput. En Charlotte zit er tot haar nekharen in. Je hebt haar gezien. Zij is het type vrouw dat zich onweerstaanbaar tot misdaad voelt aangetrokken.’ De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Een psychische analyse?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Je weet best wat ik bedoel,’ sprak hij geërgerd. ‘We zijn dergelijke types vaker tegengekomen. Het is jouw theorie: hoe mooier een vrouw is… hoe meer kans zij maakt om in moeilijkheden te komen.’ ‘En Charlotte zit in moeilijkheden?’ Vledder knikte bevestigend. ‘Ik heb je al meer gezegd… Fantinelli is onze man. Met Clarisse of Klaartje… hoe je haar ook noemen wilt… heeft hij de juwelenroof bij makelaar Van Vlaanderen op touw gezet. Middels Klaartje heeft Charlotte daarvan geweten en haar wetenschap aan Pierrot overgedragen. Pierrot, door zijn speelschulden in financiële nood en overgeleverd aan bedreigingen, heeft de buit of een gedeelte daarvan opgeëist.’ De grijze speurder knikte wiegend. ‘En bij het treffen over dit delicate onderwerp,’ vulde hij gewillig aan, ‘ontstond onenigheid en stak de messenwerper Fantinelli de clown Pierrot een mes tussen zijn ribben.’ Vledder stak zijn kin naar voren. ‘Ja… zo is het.’ Het klonk uitdagend. De Cock plukte aan zijn onderlip en stak daarna zijn wijsvinger omhoog. ‘Vriendin Charlotte wil niets meer van juwelen weten.’ Vledder grijnsde. ‘Dat is toch begrijpelijk,’ riep hij geprikkeld. ‘Het zou stom van haar zijn als ze nu haar mond opendeed. Pierrot… haar Pieter is dood. En van een dode minnaar valt niets meer te verwachten. Maar ze weet uit vroegere ervaringen deksels goed dat ze elk moment kan terugvallen in de verzoenende armen van haar man Fantinelli.’ De Cock grinnikte spottend. ‘Een financieel zeer aantrekkelijke Fantinelli… rijk gezegend met een miljoenenbuit aan antieke juwelen uit huize Van Vlaanderen.’ ‘Precies,’ riep Vledder instemmend. ‘Als ik Charlotte juist inschat, dan zal ze berouwvol en met tranen van smart in haar ogen naar Fantinelli terugkeren… als dat inmiddels niet reeds is gebeurd.’ Hij zweeg even en trok diepe denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘In dat licht bezien, zou het mij niets verwonderen als het volgende slachtoffer van Fantinelli… Klaartje heette.’ De Cock keek hem geschokt aan. ‘Klaartje?’ ‘Begrijp je, De Cock,’ riep Vledder opgetogen, ‘bij de huidige stand van zaken, is zij nog de enige belastende getuige voor het edele duo Charlotte-Fantinelli.’ Hij zweeg weer. Maar zijn gedachten tolden door. ‘Bovendien valt er dan minder te verdelen.’ De Cock staarde voor zich uit. ‘Je bedoelt,’ sprak hij toen somber, ‘dat deel van de buit, dat Klaartje voor haar medewerking aan de juwelendiefstal toekomt.’ De ogen van Vledder glansden. ‘Zie je… het klopt volkomen.’ De Cock boog zich wat naar voren en keek zijn jonge collega peilend aan. ‘Ik… eh, ik dacht dat jij het idee, dat Klaartje bij de diefstal was betrokken, volkomen had laten varen?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb er later dikwijls over nagedacht. Toen ze bij ons hier in de recherchekamer was, acteerde ze inderdaad heel onschuldig. Ik ben echter van gedachten veranderd. Zonder Klaartje kom je er niet uit. Zij is de enige weg naar de kluis van Van Vlaanderen.’ De Cock stond op van zijn stoel. Het idee dat Klaartje aan de juwelendiefstaf mede schuldig was, kon er bij hem maar niet in… hoe overtuigend Vledder zijn theorieën ook had aangedragen. Een moment leek hij besluiteloos, toen stapte hij naar de kapstok. Vledder volgde. ‘Waar ga je heen?’ ‘Naar vriend Henri Jonkers… vragen of hij iets van juwelen weet.’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder liep terug en nam de hoorn op. De Cock bleef staan en keek naar de rug van zijn jonge collega. Intuïtief voelde hij dat de mededeling belangrijk was. Langzaam slofte hij dichterbij. Vledder verbrak de verbinding. Met de hoorn nog in zijn hand draaide hij zich om. In zijn ogen lag een verschrikte blik. ‘Vlindertje.’ De Cock keek hem scherp aan. ‘Wat is er met Vlindertje?’ ‘Ze hebben haar dood in haar woning gevonden.’ ‘Vermoord?’ Vledder slikte. ‘Met een werpmes in haar rug.’ 12 Met een blos op zijn wangen, gespannen over het stuur gebogen, geselde Vledder de politie-Volkswagen door het drukke Amsterdamse stadsverkeer. In een tijdsbestek van luttele minuten constateerde De Cock dertien pure verkeersovertredingen. Hij blikte geïrriteerd opzij. ‘Wat ben je aan het doen? Zit de duivel op je hielen? Jij hebt altijd zo’n haast om bij de dood te komen. Denk je dat het lijk wegloopt?’ De jonge rechercheur klemde zijn lippen op elkaar. ‘De schoft.’ ‘Wie?’ Vledder keek zijn oude collega wild aan. ‘Die moordenaar,’ riep hij fel. ‘Het is toch ver met je gekomen, als je ertoe komt om zo’n nietig vrouwtje om zeep te helpen.’ De Cock drukte zich wat omhoog. Om aan een oeverloze discussie te ontkomen, ontweek hij het onderwerp. ‘Wat zei de wachtcommandant tegen jou… dat Vlindertje was vermoord… of Martha Verhagen?’ ‘Vlindertje.’ De Cock zuchtte, liet zich weer wat terugzakken en verviel in gepeins. Voor de ingang van de portiek in de Frederik Hendrikstraat stond een jonge agent. Hij tikte beleefd tegen de klep van zijn pet, toen De Cock op hem toeliep. ‘U bent er snel,’ sprak hij bewonderend. ‘Zijn er al anderen?’ De agent schudde zijn hoofd. ‘We hebben middels de wachtcommandant voorlopig alleen u laten waarschuwen. Mijn collega is boven, op de eerste etage, bij de buurman die haar heeft gevonden. Hij neemt een verklaring van hem op.’ ‘Hoe?’ ‘Wat bedoelt u?’ ‘Hoe heeft hij haar gevonden?’ De agent duimde over zijn rug. ‘Buurman wilde een boodschap doen. Toen hij beneden kwam, zag hij de straatdeur van de vrouw openstaan. Dat vond hij vreemd. Hij kende de vermoorde vrouw als… zo hij het noemde… een schuchter vogeltje, dat zich vrijwel nooit liet zien en deuren en ramen steeds angstvallig gesloten hield.’ ‘Toen is hij gaan kijken?’ ‘Hij zegt dat hij eerst heeft geroepen. Toen hij geen antwoord kreeg, is hij verder de woning binnengegaan. Hij vond haar in de woonkamer en zag direct dat ze dood was. Hij zegt dat hij niets heeft aangeraakt, weer naar boven is gegaan en vandaar de politie heeft gewaarschuwd.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Kregen jullie de opdracht via de mobilofoon?’ ‘Ja.’ ‘Hoe luidde die?’ ‘Ga onmiddellijk naar de Frederik Hendrikstraat 764. Daar ligt een dode vrouw. Ze is vermoedelijk vermoord.’ ‘Meer niet?’ ‘Nee.’ Vledder hoorde het ongeduldig aan. Hij probeerde achter de rug van De Cock om de woning binnen te gaan. De grijze speurder hield hem tegen en zette zijn gesprek met de jonge diender voort. ‘Jullie zijn hierheen gereden,’ vatte hij samen, ‘constateerden dat de vrouw inderdaad was vermoord en waarschuwden via de wachtcommandant de recherche.’ ‘Ja… zo is het gegaan.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe kwamen jullie aan Vlindertje?’ De diender wees aarzelend omhoog. ‘Buurman… hij zei dat de vrouw zo werd genoemd.’ Ze lag voorover met haar bovenlichaam op de zitting van de brede lederen fauteuil, waarin tijdens het vorige bezoek van de beide rechercheurs Vledder had gezeten. Haar onderbenen en knieën rustten op het tapijt. In haar rug stak een werpmes van hetzelfde model als bij de moord op de clown was gebruikt. De Cock boog zich over haar heen. Haar smalle ovale gezichtje lag opzij. Haar beide ogen waren half gesloten en haar mond was verstard in een vreemde, wat wrange glimlach… alsof ze het altijd had geweten… had verwacht, wat er met haar zou gebeuren. Het bezorgde De Cock een knagend gevoel van onbehagen. Hij keek nog eens naar het mes. Het was, net als bij de clown, tot aan het heft in het lichaam gedrongen. Alleen de kring bloed eromheen was kleiner. Hij keek omhoog naar Vledder, die schuin tegenover hem stond. Die had duidelijk moeite om zijn emoties te bedwingen. Zijn beide handen waren tot vuisten gebald… stijf en krampachtig, met witte knokkels. Al het rood was uit zijn gezicht getrokken. Zijn lippen vormden een strakke lijn en langs zijn kaken zwiepte een zenuwtrek. De Cock bezag het met zorg en medelijden. Wanneer de dood, zoals nu, zich gruwelijk presenteerde, kende ook hij dat gevoel van woede en machteloosheid. Maar de jaren hadden hem geleerd zijn emoties te beheersen, te bedwingen. Het gaf hem de kracht om elke confrontatie uiterlijk onbewogen te ondergaan. Vledder kwam naast hem staan. Met trillende hand wees hij naar de tengere gestalte van de dode vrouw in de fauteuil. ‘Dit… eh,’ sprak hij hoofdschuddend en hakkelend, ‘dit had toch nooit mogen gebeuren? Wij… wij hadden dit toch moeten voorkomen? We hadden die… eh, die moordenaar toch nooit de kans mogen geven om opnieuw toe te slaan? Hier… hier hebben wij toch ook schuld aan.’ De Cock beluisterde de verdrietige toon. Het zelfbeklag van de jonge rechercheur prikkelde hem. ‘Welke schuld?’ riep hij kriegel. ‘Ben jij helderziende… ben ik helderziende? Welke mogelijkheden heb je? Waar haal je als rechercheur een moordenaar vandaan? Als een goochelaar… uit een hoge hoed?’ Hij voelde de woede in zich bruisen. ‘Ik weet voor mijn God, dat ik mijn best heb gedaan. En als de moordenaar sluwer en sneller is dan ik… dan ligt hij op mij voor.’ Hij zweeg even en klemde zijn lippen op elkaar. ‘Voorlopig.’ Vledder reageerde niet. De Cock monsterde de gestalte van zijn jonge collega… het lichtgebogen hoofd… de afhangende schouders. Het wekte een lichte weerstand in hem op. In een wijds gebaar strekte hij zijn hand gebiedend naar de deur. ‘Waarschuw de meute,’ sprak hij streng. ‘En zeg tegen die vent op de eerste etage, die zo goed wist dat zijn buurvrouw Vlindertje heette, dat wij hem vanavond uiterlijk om acht uur in de Warmoesstraat verwachten.’ Vledder verliet het vertrek gehaast. Het leek een vlucht. De Cock keek hem na en vroeg zich bezorgd af of hij in de begeleiding van zijn jonge collega misschien ergens had gefaald. Hij drong de sombere gedachte terug en keek het kamertje rond. Er was sinds hun vorige bezoek aan de entourage van het kamertje niets veranderd… dezelfde zware lederen fauteuils… de poef, waarop ze zat. Hij haalde het beeld in zijn herinnering terug… hoe ze in een preuts gebaar een slip van haar peignoir over haar knieën drapeerde. Arm Vlindertje. Wat wist ze… toen? Waarom had men zo nadrukkelijk haar dood gezocht? Er moest toch een motief zijn. Welk? Wat had het voor zin om zo’n weerloos vrouwtje voor eeuwig te doen zwijgen? Was zij het vlindertje, dat na de juwelendiefstal in het geheugen van makelaar Van Vlaanderen was blijven hangen? Hij liet zijn pink heel langzaam over de rug van zijn neus glijden. Zo’n confrontatie, besefte hij, moest hij nog arrangeren. Het kon nog… al was het in de dood. Het was stom dat hij niet aan die mogelijkheid had gedacht toen ze nog leefde. Hij liep een paar passen van de fauteuil vandaan en bleef van een afstandje naar de dode vrouw staren. Het formidabele werpmes in haar rug toonde een afgrijselijk beeld. Hij wist dat hij het nooit zou vergeten. Het was veel indringender dan bij de clown. Hij probeerde zijn denken weer op gang te brengen. Werd Martha Verhagen vermoord omdat ze Martha Verhagen was… of lag het motief voor haar dood toch in… Vlindertje? De gedachten tolden door zijn hoofd, maar vormden geen circuit. De uiteinden sloten niet. Wat gestommel in de hal verbrak zijn overpeinzingen. Een seconde later stapte Bram van Wielingen, de fotograaf, met zijn aluminiumkoffer het kamertje binnen. In zijn kielzog liep morrend Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst. De Cock keek verwonderd naar het tweetal op. ‘Jullie zijn verrekte vlug. Volgens mij is het een record. Stonden jullie om de hoek?’ Van Wielingen grinnikte. ‘We kregen de oproep in de wagen. We reden over het Nassauplein en kwamen net terug van een klus in het Westelijk Havengebied. Daar hadden ze op een oude vrachtschuit een Griekse kok tussen zijn pannen in het kombuis opgehangen. De bemanning vond dat zijn bami en nasi niet te vreten waren…’ De Cock lachte. ‘Dat is niet waar.’ ‘Echt. Het is geen geintje. De rijkspolitie te water heeft het in behandeling.’ Ben Kreuger liep om De Cock heen naar de dode vrouw in de fauteuil. ‘Verrek zeg,’ riep hij verbaasd, ‘dat lijkt wel hetzelfde mes als bij die clown op het vlondertje aan de Geldersekade.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat kan niet. Het is eenzelfde soort mes. Het werpmes waarmee de clown werd vermoord, ligt in de lade van mijn bureau in de Warmoesstraat.’ Ben Kreuger keek hem licht verwijtend aan. ‘Dat bedoel ik ook… soortgelijk.’ Hij bukte zich over het slachtoffer. ‘Hoeveel van die messen zijn er in omloop?’ De Cock gebaarde met beide handen. ‘Ruim een maand geleden is in Apeldoorn uit de auto van een messenwerper een hele set van die werpmessen gestolen.’ ‘Hoeveel is een set?’ ‘Twaalf.’ De fotograaf grijnsde. ‘Dan kun je nog tien moorden verwachten.’ De Cock keek Van Wielingen raadselachtig aan. ‘Je denkt toch niet in ernst,’ riep hij geschrokken, ‘dat de moordenaar alle twaalf messen gaat gebruiken?’ Van Wielingen wuifde achteloos naar de dode in de fauteuil. ‘Als je het mij vraagt… is hij al aardig op weg.’ Ben Kreuger klapte de fotograaf op zijn schouder. ‘Maak voort… schiet je plaatjes,’ riep hij luid vermanend. ‘Dan kan ik met mijn kwast aan de gang.’ Hij wees naar de dode vrouw en wendde zich tot De Cock. ‘Hebben wij haar al in onze collectie?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Je zult van haar nog vingerafdrukken moeten nemen. Vledder heeft haar al nagetrokken. Ze komt in onze administratie niet voor.’ ‘Je kent haar?’ vroeg Kreuger. De Cock knikte traag. ‘Ik heb hier gisteren nog met haar gesproken.’ ‘In verband met de moord op de clown?’ ‘Precies.’ Ben Kreuger keek nog eens naar de dode. ‘Misschien… misschien is de moordenaar daardoor wel bang geworden.’ De Cock keek hem bewonderend aan. ‘Ben,’ sprak hij glimlachend, ‘het blijkt… je bent nog steeds een oude rot in het vak.’ Hij draaide zich om. In de deuropening stond dokter Den Koninghe. Achter hem in de hal schimden zijn onafscheidelijke broeders met hun brancard. De grijze rechercheur liep glimlachend op de lijkschouwer toe en spreidde zijn handen in een verontschuldigend gebaar. ‘Het spijt me, dokter, dat ik u weer eens lastig moet vallen.’ Den Koninghe nam zijn oude garibaldi af en keek de grijze speurder over zijn brilletje spottend aan. ‘Dat behoeft je niet te spijten, brave vriend,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Zolang de misdaad nog welig tiert, komen wij niet in de WW.’ Hij wachtte niet op een reactie van De Cock, maar liep langs de rechercheur naar de dode vrouw in de fauteuil. Zijn onderzoek duurde ook ditmaal langer dan De Cock van hem gewend was. Hij boog zich diep over de dode en bezag haar van alle kanten. Na enige tijd drukte hij haar oogleden geheel toe en kwam wat moeizaam overeind. ‘Ze is dood.’ Het klonk laconiek. De Cock knikte berustend. ‘Daar was ik al bang voor.’ De oude lijkschouwer pakte de zwierige pochet uit de borstzak van zijn jacquet, nam zijn stalen brilletje af en begon zijn glazen te poetsen. Onderwijl gebaarde hij naar de fauteuil. ‘Ik denk dat het vannacht is gebeurd of vanmorgen in alle vroegte.’ ‘De lijkstijfheid is algemeen?’ Den Koninghe knikte. Hij borg de pochet weer in de borstzak van zijn jacquet en zette zijn brilletje op. Langzaam keek hij omhoog. ‘Heb je op haar houding gelet… op haar handen?’ De Cock kneep zijn ogen een beetje samen. ‘Wat is er met haar handen? Die kon ik niet zien.’ ‘Ze liggen samengevouwen onder haar borst.’ De Cock reageerde verrast. ‘Samengevouwen?’ Dokter Den Koninghe knikte. ‘Ze werd biddend doodgestoken.’ 13 Vledder gaf van pure verbazing een plotselinge ruk aan het stuur van de oude Volkswagen en ramde bijna een geparkeerde auto. ‘Biddend?’ herhaalde hij vol ongeloof. De Cock knikte traag. ‘Volgens de lijkschouwer zat Vlindertje in een bidhouding toen ze werd doodgestoken.’ Vledder grinnikte dor. ‘Ze zat op haar knieën.’ ‘Met samengevouwen handen.’ ‘Dat heb ik niet gezien.’ ‘Ik aanvankelijk ook niet. Haar handen lagen onder haar borst. Ik moet je ook eerlijk zeggen dat ik niet zo goed heb gekeken als Den Koninghe later deed. Pas toen de broeders haar uit de fauteuil tilden en op de brancard legden, zag ik dat haar vingers ineengestrengeld waren.’ Vledder staarde somber voor zich uit. Zijn gezicht had nog steeds weinig kleur. ‘Nadat ik op jouw verzoek de meute had gewaarschuwd en de buurman op de eerste etage had aangezegd, dat hij om acht uur bij ons in de Warmoesstraat moest zijn, ben ik in de wagen gaan zitten. Het spijt me echt, De Cock… ik kon het gewoon niet opbrengen om naar dat kamertje terug te gaan.’ ‘Ik heb het gemerkt. Ook Kreuger miste je.’ ‘Wat heb je gezegd?’ ‘Dat je je niet prettig voelde.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat was het niet,’ reageerde hij geërgerd. ‘Dat weet je best.’ De Cock liet zich wat onderuit zakken. Zijn breed gezicht vol diepe plooien had weinig expressie. ‘Laten we het vergeten,’ sprak hij vermoeid. ‘Het is natuurlijk niet goed te keuren. Dat doe ik ook niet. Maar ik kan het wel begrijpen. Vlindertje had ook op mij de indruk gemaakt een lief en zachtaardig vrouwtje te zijn. En als je dan zo’n mensje een dag later met een enorm mes in haar…’ Hij maakte zijn zin niet af en veranderde van toon. ‘In dit gore beroep moet je zo hard zijn, dat je de moord op je eigen moeder zou kunnen behandelen.’ Vledder keek opzij met een wilde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Kun jij dat?’ In zijn stem trilde verbazing. De Cock antwoordde niet. Hij liet zich nog verder onderuitzakken. De gedachte dat zijn oude moeder het slachtoffer van een gruwelijk misdrijf zou zijn, deed hem huiveren. Een tijdlang reden ze zwijgend voort. Het was Vledder, die het eerste sprak. ‘Zie je enige betekenis in die bidhouding?’ ‘Ja.’ ‘Dat ze in gebed was?’ ‘Nee.’ Vledder was verrast. ‘Niet in gebed?’ riep hij. ‘Dokter Den Koninghe zei toch…’ Hij stopte even. ‘Je hebt zelf gezien dat haar vingers ineengestrengeld waren.’ De Cock drukte zich omhoog. ‘Het is niet natuurlijk,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘dat iemand in een bidhouding volhardt, wanneer hij onverwachts een mes tussen zijn ribben krijgt. Ik ben het dan ook niet met de dokter eens. Ze werd niet in een bidhouding neergestoken.’ Hij zweeg even en wreef nadenkend over zijn kin. ‘Bovendien vraag ik mij af of Vlindertje wel zo religieus was dat ze voor Onze-Lieve-Heer op haar knietjes ging. Ik heb in haar hele woning geen bijbeltje, geen beeld of een godsdienstige spreuk kunnen ontdekken.’ Vledder smaalde. ‘Maar ze lag met gevouwen handen.’ ‘Het leek op een bidhouding. En dat zal ook wel de bedoeling zijn geweest,’ antwoordde De Cock. ‘Van wie?’ ‘De moordenaar.’ Vledder grinnikte ongelovig. ‘Waarom?’ De Cock keek opzij en constateerde tot zijn genoegen dat het gezicht van zijn jonge collega weer een gezonde aanblik bood. ‘Waarom…’ begon hij wat aarzelend, ‘waarom legt men een dode Pierrot in een opzichtig witzijden clownspak op een vies vlondertje aan de Geldersekade?’ Vledder parkeerde de Volkswagen op de houten steiger boven het water van het Damrak. De Cock stapte uit, schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was bijna kwart over acht. Het spoorde hem aan. Opmerkelijk kwiek tippelde hij de steiger af en beende via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Vledder volgde met lange passen. Vrijwel gelijktijdig stapten ze het politiebureau binnen. Toen ze aan de balie voorbijtrokken, stond Jan Kusters vanachter zijn bureau op en riep: ‘Boven zit een goochelaar op jullie te wachten.’ Als getroffen bleef De Cock staan, draaide zich om en liep op Kusters toe. ‘Een goochelaar?’ De wachtcommandant knikte. ‘Hij zei dat hij om acht uur bij jullie moest zijn.’ De Cock kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Zei die man dat hij goochelaar was?’ Jan Kusters schudde lachend zijn hoofd. ‘Hij zei alleen dat hij om acht uur door jullie werd verwacht… in verband met de moord op die vrouw in de Frederik Hendrikstraat. Meer niet. Maar ik herkende hem. In mijn vrije tijd ben ik secretaris-penningmeester van CTO, een voetbalclub in Duivendrecht. Tijdens een feestavond trad hij voor ons op.’ ‘Als goochelaar?’ Jan Kusters knikte overtuigend. ‘Het was een geweldige avond, puur variété… met een koorddanser, een buikspreker, een clown, een messenwerper, een acrobaat, een hypnotiseur, een goochelaar… je kent dat wel.’ ‘Wanneer was dat?’ De wachtcommandant keek even peinzend naar het plafond. ‘Ruim anderhalf jaar geleden. We vierden ons vijfentwintigjarig bestaan.’ In de gang op de tweede etage, zat een man op de wachtbank. De Cock, als eerste boven, bekeek hem aandachtig. Hij schatte hem zo voor in de dertig. Hij had een knap gezicht, onhollands, meer Zuid-Europees, met een olijfkleurige huid en glanzend zwarte haren. De neus was iets gekromd boven een brede mond met volle lippen. Toen de man Vledder in het oog kreeg, stond hij op en liep op hem toe. ‘Ik was op tijd.’ Het klonk hooghartig en bestraffend. De ogen van Vledder vonkten. ‘Wij niet,’ riep hij bars. De Cock kwam haastig tussenbeide. ‘Waarvoor onze excuses,’ sprak hij minzaam. Hij leidde de man de recherchekamer binnen. ‘We zaten met onze wagen vast. Het Amsterdamse stadsverkeer is een complete jungle… elk uur van de dag.’ De man bekeek de grijze speurder. ‘Alleen het stadsverkeer?’ vroeg hij minachtend grijnzend. ‘Heel Amsterdam is een jungle… een criminele jungle… en ik heb bepaald niet de indruk dat jullie daar veel tegen doen.’ De Cock zag dat Vledder wilde reageren, maar hij beduidde hem te zwijgen. De oude rechercheur schonk de man een milde glimlach. ‘We zullen oprecht proberen om die indruk bij u weg te nemen,’ sprak hij beleefd en onderdanig. ‘U mag onze mogelijkheden echter niet overschatten. Amsterdam is een barmhartige stad… ook voor criminelen.’ De man snoof. ‘Barmhartig, barmhartig, hoe barmhartig was de moordenaar van Pieter?’ De Cock liet de man op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. ‘Welke Pieter?’ vroeg hij onnozel. De man gesticuleerde met beide handen. ‘Pieter Eickelenbosch, de clown. En nu weer Vlindertje. Het is toch duidelijk dat iemand het op ons groepje heeft voorzien.’ De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Welk groepje?’ ‘Ons variétégroepje.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Daar bent u ook lid van?’ vroeg hij overbodig. De man knikte instemmend. ‘Als goochelaar.’ De Cock nam het proces-verbaal ter hand, dat voor hem op zijn bureau lag. ‘U bent Frans ter Heijde?’ ‘Ja.’ ‘U woont boven de vermoorde vrouw.’ De goochelaar zuchtte. ‘Ik woonde in een pension. Toen ik bij de groep kwam, heeft Vlindertje ervoor gezorgd dat ik die eerste etage kreeg.’ ‘Ik heb hier de verklaring die u vanmiddag bij die agent van politie heeft afgelegd. Daarin staat niets over uw relatie tot het variétégroepje, waartoe ook Vlindertje behoorde,’ sprak De Cock. De goochelaar liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik wilde het aanvankelijk verzwijgen. Ik ging ervan uit dat men het verdacht zou vinden, als juist ik de moord ontdekte.’ ‘Waarom?’ ‘Wegens mijn relatie tot de groep. Er bestonden, en er bestaan nog steeds, tegenstellingen, wrijvingen, irritaties, die gemakkelijk in mijn nadeel uitgelegd kunnen worden.’ ‘Zoals?’ De goochelaar wreef zich met een pijnlijk gezicht achter in zijn nek. Hij had veel van zijn agressieve houding verloren. ‘Ik… eh,’ begon hij moeizaam, ‘ik heb een verhouding gehad met Charlotte, de vrouw van Fantinelli. Door toedoen van Vlindertje is daar een eind aan gekomen. Ze arrangeerde het zo, dat Fantinelli mij in een niet te weerleggen situatie met Charlotte kon betrappen. Ik was daar destijds pisnijdig over. En dat heb ik nooit onder stoelen of banken gestoken.’ ‘U hebt bedreigingen geuit?’ ‘Inderdaad. Ondoordacht gebrul en gezwets. Ik voelde mij vernederd en heb toen dingen gezegd, waarvan ik achteraf spijt heb.’ De Cock leunde achterover en liet zijn pink over de rug van zijn neus glijden. ‘Stond vanmiddag de woningdeur van Vlindertje werkelijk open?’ vroeg hij. De goochelaar gaf niet direct antwoord, maar keek de oude rechercheur een paar seconden zwijgend aan. ‘Nee… ik heb hem opengemaakt.’ ‘U hebt een sleutel?’ ‘Ja.’ ‘U… eh, u had een verhouding met Vlindertje?’ De goochelaar schudde zijn hoofd. ‘We waren vrienden. Meer niet. Ze heeft mij enige tijd geleden een sleutel gegeven om haar kat te verzorgen als ze er niet was.’ ‘Ik heb geen kat gezien.’ ‘Die heb ik boven. Bij mij. Ze was de laatste dagen niet in haar gewone doen, ze verwaarloosde de kat. Toen heb ik hem maar meegenomen.’ De Cock boog zich iets naar voren en vroeg: ‘Had Vlindertje juwelen?’ De goochelaar vroeg scherp, ‘Wat voor juwelen?’ ‘Een verzameling… antiek.’ De goochelaar trok zijn schouders op. ‘Dat heb ik nooit bij haar gezien. Ze was gek op onyx. Daar had ze wat sieraden van. Niet veel, niet meer dan een vrouw normaal aan sieraden heeft.’ De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘Wat deed u van gedachten veranderen?’ ‘Ik begrijp u niet.’ De Cock glimlachte naar de goochelaar. ‘Waarom bent u nu veel openhartiger dan vanmiddag tegen die agent.’ De man gebaarde vermoeid. ‘Ik zag aan de wachtcommandant beneden, dat hij mij als goochelaar herkende.’ ‘Dat was de enige reden?’ Hij knikte traag. ‘Ik… eh,’ antwoordde hij zacht, ‘ik had mijn ontdekking van vanmiddag ook voor mij kunnen houden. Ik had gewoon kunnen doen of ik niets had gezien. Maar toen ik Vlindertje met dat grote werpmes in haar rug in die fauteuil zag liggen, kon ik dat niet. Ik heb toen de politie gebeld, in de stille hoop dat mijn relatie tot die groep nooit aan het licht zou komen.’ Hij slikte, waarbij zijn adamsappel op en neer wipte. ‘Ik was ook stellig van die eerste etage weggegaan… weg uit Amsterdam.’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Waarom?’ De goochelaar draaide zijn hoofd weg. De olijfkleur van zijn huid werd een tint lichter. Hij zweeg. De oude rechercheur boog zich ver naar hem toe. ‘Waarom?’ herhaalde hij. Frans ter Heijde gleed met zijn tong langs zijn droog geworden lippen. ‘Weet u,’ sprak hij hijgend, ‘uit hoeveel personen ons groepje bestond?’ ‘Niet precies.’ ‘Twaalf.’ ‘En weet u hoeveel messen Fantinelli kwijt is?’ De Cock knikte. ‘Twaalf.’ De ogen van de goochelaar waren groot en angstig. ‘Rechercheur… ik ben bang.’ 14 De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als een plotseling onweer bij een heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten. Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoog trok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat de pijn betekende. Telkens als de zaken slecht liepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en als hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem bezorgd aan. ‘Is het weer zover?’ De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markant gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip. ‘Het gaat wel weer over,’ sprak hij mat. ‘De pijn is nog wel te verdragen, maar de wetenschap dat wij na twee moorden en dagen van intensief speuren in feite nog geen stap verder zijn gekomen met ons onderzoek, bezorgt mij een angstig voorgevoel.’ Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan. ‘Je denkt dat we er niet uitkomen en dat we de moordenaar nooit zullen vatten?’ De Cock keek hem aan en antwoordde: ‘Dat kan toch? Hoeveel moorden blijven er niet onopgelost?’ Vledder schudde resoluut zijn hoofd. ‘Niet bij ons, ik bedoel, niet bij jou. Zolang wij samen zijn. Ik kan mij niet herinneren dat we ooit een zaak hebben laten zakken.’ Op het gezicht van De Cock brak een glimlach door. ‘Misschien is het bijgeloof.’ ‘Wat?’ ‘Dat mijn moeie voeten iets met de stand van ons onderzoek te maken hebben.’ Vledder lachte bevrijd. ‘Vast.’ Hij schoof een stoel bij en schoof die achterstevoren onder zich. ‘Wat denk je van het verhaal van de goochelaar? En van zijn angst? Zou er inderdaad iemand rondlopen, die het plan heeft om het hele variétégroepje uit te moorden?’ De Cock staarde even peinzend voor zich uit. ‘Het opmerkelijke is dat Bram van Wielingen vanmiddag met dezelfde suggestie kwam. Toen ik hem vertelde dat er uit een auto in Apeldoorn een set van twaalf van die werpmessen was gestolen, zei hij letterlijk: “Dan kun je nog tien moorden verwachten.”’ ‘Geloof jij het?’ ‘Als rechercheur moet je bedacht zijn op de meest vreemde hersenkronkels. Het gedrag van mensen is niet voorspelbaar. Zeker als je die gedachtekronkels niet kent, als je niet weet wat iemand drijft, of bezielt. Er zijn mensen om zeep gebracht omdat de moordenaar simpel vond dat het gezicht van de ander hem niet aanstond.’ Hij zweeg en grinnikte met een twinkeling in zijn ogen. ‘Om mijn gedrag tegenover commissaris Buitendam te kunnen verantwoorden, ga ik er voorlopig nog van uit, dat de beide werpmesmoorden verband houden met die onwaarschijnlijke juwelendiefstallen.’ Vledder spreidde zijn beide handen. ‘Daar past Vlindertje toch in?’ Zijn collega knikte. Langzaam keek hij naar Vledder op en strekte zijn rechterwijsvinger naar hem uit. ‘Morgenochtend om elf uur is er sectie. Op weg naar Westgaarde pak je de oude Van Vlaanderen bij de hand en neemt hem mee naar het mortuarium. Voordat dokter Rusteloos gaat snijden, laat je aan de makelaar het lijk van Vlindertje zien. Misschien doemen er uit zijn herinnering schimmen op, die ons verder kunnen helpen.’ ‘En als hij zich niet bij de hand laat pakken?’ ‘Ik bel hem voor die tijd wel even op.’ De Cock tilde zijn benen van het bureau. Moeizaam kwam hij overeind en keek naar de grote klok in de recherchekamer. ‘Weet je waar ik zin in heb?’ Vledder glunderde. ‘In een cognackie.’ De grijze speurder liep langzaam naar de kapstok. ‘Vledder… jij mag nooit meer raden.’ Het vriendelijk muizensmoeltje van Smalle Lowietje straalde toen hij De Cock met Vledder achter hem zijn etablissement zag binnenkomen. Aan de bar begroette hij de grijze speurder uitbundig. ‘Dat je nog tijd kon vinden om even te komen.’ De Cock hees zich op een kruk. ‘Als je de geneugten van het leven vergeet, vergeet je te leven.’ Het gezicht van de tengere caféhouder versomberde. ‘Ik vind dat we er in Amsterdam hard op achteruitgaan. Er valt niet zo veel meer te genieten.’ De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Pessimistisch?’ ‘Ik heb gehoord dat ze nu ook Vlindertje om zeep hebben geholpen.’ De Cock plooide zijn gezicht in droefenis. ‘Weer met zo’n werpmes.’ ‘Heb je wat?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ik ben nog net zo ver als op de avond van de moord op de clown.’ Smalle Lowietje staarde met een bedroefd gezicht voor zich uit. ‘Het was zo’n mooi wijffie. Je moet toch wel een verrekte schoft zijn om…’ Hij stokte omdat hij zich plotseling zijn plichten als gastheer herinnerde. ‘Hetzelfde recept?’ Zonder op antwoord te wachten, pakte hij in een reeks flitsende routinehandelingen drie diepbolle glazen van een rek en toverde van onder de tapkast een fles fijne cognac Napoléon, die hij speciaal voor De Cock gereserveerd hield. Klokkend schonk hij in. ‘En de juwelen?’ ‘Nog niets van boven water.’ De Smalle nam zijn glas op en schommelde het in zijn hand. ‘Ik heb, nadat jij bij mij was geweest, zo hier en daar een visje uitgegooid… Ik heb gezegd dat ik wel belangstelling had voor een partijtje juwelen.’ ‘En?’ De caféhouder schudde zijn hoofd. ‘Niets. Ik bedoel, er is mij niets aangeboden. Er was wel een snuitertje die het warm hield. Hij zei dat hij een gouden tip had gekregen over een partijtje juwelen in een woonboot.’ De Cock keek verrast op. ‘In een woonboot?’ ‘Ja.’ ‘Wie is dat snuitertje?’ Op het muizensmoeltje van Smalle Lowie kwam een pijnlijke trek. ‘Dat kan ik niet maken, De Cock. Echt niet. Ik moet ook aan mijn klandizie denken.’ De Cock drong niet verder aan. ‘Heb je hem later nog gesproken?’ ‘Ja… hij zei dat het niets was geworden.’ De Cock grijnsde. ‘Als je hem de volgende keer ziet, zeg hem dan uit mijn naam, dat hij voortaan wat netter moet werken. Mensen, mensen, wat heeft hij er in die woonboot een rotzooitje van gemaakt.’ De caféhouder keek hem waakzaam aan. ‘Ken jij die woonboot?’ De Cock knikte. ‘Het was de woonboot van de vermoorde clown.’ ‘Had die juwelen?’ ‘Er waren mensen die dat dachten.’ Smalle Lowietje zette zijn beide ellebogen op de bar. ‘Houdt de moord op die clown dan verband met dat miljoen aan juwelen, waar jij het over had?’ ‘Mogelijk.’ ‘Dat weet je niet zeker?’ De Cock nipte aan zijn cognacglas. ‘Lowie,’ lachte hij, ‘ik kan je toch niet al mijn hartsgeheimen vertellen?’ De caféhouder kwam weer overeind. ‘Weet je, De Cock,’ peinsde hij, ‘ik vind het maar raar.’ ‘Wat?’ Lowietje keek spiedend om zich heen en boog zich toen naar De Cock. ‘Dat… eh, dat variétégroepje,’ hakkelde hij, ‘dat is failliet. En volgens de geruchten waren er nogal wat schulden. Toch schijnen ze in goeie doen.’ ‘Wie?’ ‘Die artiesten. Neem nu Kareltje Boerhaar, de acrobaat, die heeft hier verder op de gracht pas een nieuwe sportschool geopend. Een zogenaamd fitnesscentrum met aerobic dancing en dat soort gein. Ik heb even gekeken. Het ziet er vanbinnen piekfijn uit.’ Hij zweeg en zette zijn glas neer. ‘En weet je wie ik daar ook zag?’ ‘Nou?’ ‘Dat andere wijffie van de groep… Charlotte.’ De Cock verslikte zich bijna in zijn cognac. ‘Charlotte?’ Smalle Lowietje knikte heftig. ‘Volgens mij doen ze het samen, en heeft ze er ook geld in zitten.’ Vanuit het café van Smalle Lowietje aan de Barndesteeg trokken de beide rechercheurs de Achterburgwal op en slenterden in de richting van de Oudekennissteeg. Het was, zoals altijd, druk op de Wallen. De Cock keek naar Vledder naast zich. ‘Heb je de pest in?’ Het gezicht van de jonge man leek een donderwolk. ‘Het wordt steeds zotter,’ snauwde hij. ‘Er valt in die hele affaire geen lijn te ontdekken.’ De Cock schoof zijn oude hoedje wat naar achteren. ‘Een paar dingen zijn toch wel duidelijk. De clown Pierrot beschikte… of meende te kunnen beschikken… over een partij juwelen en bood die Freekie van Wezel als betaling van zijn speelschulden aan. Freekie weigert en stelt een nieuwe termijn vast. Voor die termijn is verstreken, wordt de clown vermoord.’ Vledder vervolgde, ‘Waarna Freekie van Wezel een snuitertje tipt om eens op de woonboot te gaan kijken.’ ‘Precies. Dat snuitertje vindt niets en dat kan weer twee dingen betekenen… of het snuitertje heeft niet goed gezocht, of er waren geen juwelen. Persoonlijk houd ik het op het laatste.’ ‘Waarom?’ De Cock grinnikte. ‘Als ik mij de ravage op de woonboot voor de geest haal, dan heeft het snuitertje niets aan het toeval overgelaten en alles heel stelselmatig overhoop gehaald.’ Hij kneep zijn ogen even samen. ‘Ik heb ook nog even aan een derde mogelijkheid gedacht.’ ‘Welke?’ ‘Dat het snuitertje de partij juwelen wel degelijk heeft gevonden, maar met zijn buit aan de deur van Smalle Lowietje voorbij is gegaan.’ ‘Naar een andere koper?’ De Cock staarde voor zich uit en schudde toen zijn hoofd. ‘Nee, dat neem ik niet aan. Zie je, Smalle Lowietje staat in penozekringen als een eerlijk en betrouwbaar heler te boek. Een man, die een redelijke prijs betaalt. Ik blijf bij mijn overtuiging: er waren geen juwelen.’ Vledder maakte een wanhopig gebaartje. ‘Hoe… eh, hoe kon Pierrot dan ter betaling van zijn speelschulden een partij juwelen aanbieden?’ De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ‘Dat is de beste vraag die je tot nu toe in dit onderzoek hebt gesteld.’ Vledder schudde wrevelig zijn hoofd. ‘Daar heb ik niets aan,’ reageerde hij fel. ‘Ik wil een antwoord. Volgens mij zie je de belangrijkste mogelijkheid over het hoofd.’ ‘En die is?’ ‘De moordenaar nam ze mee. Pierrot werd omwille van de juwelen vermoord.’ De Cock hield zijn hoofd iets scheef. ‘En Vlindertje?’ ‘Daar ben ik nog niet uit.’ Het klonk timide. De Cock glimlachte. ‘Het geeft niet. Het is nog een warboel… ook voor mij. Het opmerkelijke is dat niemand van het variétégroepje iets van juwelen wil weten. Charlotte, die toch intieme relaties met Pierrot onderhield, zegt keihard dat de clown geen juwelen had. Vlindertje weet niets van juwelen af. En ook de goochelaar kijkt je stomverbaasd aan als je het woord juwelen laat vallen. En toch heb ik…’ Ze stapten het politiebureau aan de Warmoesstraat binnen. In de hal wenkte Jan Kusters hen naar de balie. ‘Of een van jullie twee even Ben Kreuger wil bellen. Hij had iets.’ Vledder wipte over de balie en greep een telefoon. De Cock vatte Jan Kusters bij de revers van zijn uniformjasje en trok hem naar zich toe. ‘Zou jij voor jouw CTO nog eens een feestavond met variété willen organiseren?’ Kusters grijnsde. ‘Heb jij geld?’ Vledder duwde de wachtcommandant opzij. Zijn gezicht stond strak. De Cock vroeg hem. ‘Wat is er?’ ‘Kreuger heeft vingerafdrukken gevonden in de woning van Vlindertje.’ ‘Van wie?’ ‘Maurice van Vlaanderen.’ 15 ‘Hoe kan dat?’ Vledder keek De Cock verbaasd aan. ‘Wat?’ ‘Dat Ben Kreuger kon zeggen dat de vingerafdrukken die hij in de woning van Vlindertje had gevonden, van Maurice van Vlaanderen waren? Was hij al eens met de politie in aanraking geweest?’ Vledder knikte. ‘Maurice van Vlaanderen werd op achttienjarige leeftijd betrapt bij een diefstal. De zaak werd met een reclasseringsrapport afgedaan, maar zijn vingertjes bleven bij ons in de collectie bewaard.’ ‘Wat voor een diefstal?’ ‘Juwelen.’ De Cock liet zich verslagen in de stoel achter zijn bureau zakken. ‘Allemachtig… ook dat nog.’ Het klonk als een noodkreet. Vledder boog zich naar hem toe. ‘Veranderen we onze plannen? Ik bedoel, gaat het door… laat ik morgen aan de oude Van Vlaanderen in het mortuarium het lijk van Vlindertje zien?’ De Cock knikte traag. ‘Dat lijkt mij nog steeds zinvol. Maar houd je mond. Vertel de oude niets over de vingerafdrukken van zijn zoon Maurice.’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik beloof je dat ik dat niet zal doen.’ Hij keek zijn mentor onderzoekend aan. ‘En wanneer arresteren we Maurice?’ Met een doldraaiend raderwerk in zijn hersenen probeerde De Cock de zoon van de makelaar te plaatsen in het totaalbeeld van de gebeurtenissen. Het lukte niet. ‘Ik… eh,’ begon hij aarzelend, ‘ik wil eerst de reactie afwachten van Van Vlaanderen op het zien van het lijk van Vlindertje. Ik blijf morgenochtend hier aan het bureau om dat na de sectie van je te horen.’ ‘Waarom ga je niet mee? Jij hebt meer ervaring in het peilen van reacties dan ik.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Denk om het mes in de rug van Vlindertje. Ik wil het hebben.’ Hij trok de lade van zijn bureau open, nam daaruit het werpmes waarmee de clown was vermoord en bekeek het aandachtig. ‘Ik ga morgen een paar telefoontjes plegen. Onder andere met de rijkspolitie te water.’ ‘Waarover?’ ‘Of ze een speedboot hebben gevonden.’ ‘Een speedboot?’ vroeg Vledder verrast. De Cock keek op zijn horloge. Moeizaam kwam hij uit zijn stoel overeind en slenterde naar de kapstok. ‘Ik ga naar huis. Het is bijna elf uur. Ik vind het weer mooi voor vandaag.’ Vledder liep hem na. ‘Wat wil je met een speedboot?’ De Cock draaide zich half om. ‘Vledder… hoe denk je dat het lijk van Pierrot op dat vlondertje aan de Schreierstoren is gekomen, op waterskies?’ Adjudant Kamphuis hield de deur met zijn voet tegen en stapte de recherchekamer binnen. Voor zijn buik droeg hij een enorme stapel dossiers. Bij het bureau van De Cock bleef hij staan en liet de berg papieren met een plof op het bureau vallen. De Cock keek nijdig op. ‘Wat moet ik daarmee?’ De adjudant trok zijn schouders op. ‘Persoonlijke opdracht van de commissaris. Ik moest ze op jouw bureau leggen. Ze komen uit Den Haag. Het gaat over diefstal van juwelen.’ De Cock schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Kon hij ze zelf niet aan mij geven?’ Kamphuis grinnikte. ‘Buitendam zei dat hij dat had gedaan, maar dat je vergeten was om ze mee te nemen.’ Vrolijk fluitend liep hij weg. De rechercheur schoof de stapel naar het uiterste puntje van zijn bureau. Zijn gezicht leek een donderwolk kort voor de ontlading. ‘En toch,’ siste hij weerspannig, ‘lees ik er geen letter van.’ Hij pakte zijn telefoon en drukte een nummer. Met een gebaar van ingehouden woede smeet hij de hoorn op het toestel terug. Het was al voor de zesde keer dat hij het in-gesprek-toontje hoorde. Hij probeerde het opnieuw, maar keek op toen Vledder wat wild de recherchekamer binnenstormde. Het gezicht van de jonge rechercheur zag grauw. Hij liep op De Cock toe en gooide een dichtgeknoopte doorschijnende plastic zak, waarin een bebloed werpmes, op zijn bureau. ‘Hier… je souvenir.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Voel je je niet goed?’ Vledder zakte in zijn stoel. ‘Dit is de ellendigste sectie die ik ooit heb meegemaakt. Vlindertje… Vlindertje was een mooie vrouw, echt een mooie vrouw, zelfs op de snijtafel.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Heeft de oude Van Vlaanderen haar herkend?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Hij bleef een tijdje onbewogen naar haar kijken. Ik kon niets aan hem zien. Toen zei hij dat het vrouwtje hem volkomen onbekend was.’ Hij zuchtte. ‘En dan nog iets.’ ‘Wat?’ ‘Ik vroeg aan Van Vlaanderen of Maurice vanmiddag toevallig thuis was. Begrijp je, dat was makkelijk om te weten als we hem gingen arresteren.’ ‘En?’ Vledder slikte. ‘Maurice is vannacht van huis weggebleven. De vogel is gevlogen.’ De Cock slenterde naar de kapstok en wurmde zich in zijn oude regenjas. Vledder kwam bij hem staan. ‘Zullen we, voor we weggaan, eerst een telexbericht uitsturen?’ ‘Wat voor een telexbericht?’ ‘Een verzoek tot opsporing, aanhouding en voorgeleiding van Maurice van Vlaanderen.’ De Cock schudde langzaam zijn hoofd. ‘Wacht daar maar mee tot ik terug ben.’ Vledder keek hem wat vreemd aan. ‘Je gaat alleen weg?’ vroeg hij in een mengeling van verbazing en teleurstelling. ‘Ja.’ ‘Waarheen?’ ‘Naar de begrafenis van Pierrot. Ik ben benieuwd wie er na zijn dood nog belangstelling voor hem heeft.’ ‘En… eh, wat doe ik in de tussentijd?’ De Cock wees naar zijn bureau. ‘Ik heb vanmorgen met de rijkspolitie te water gebeld. Ze hebben inderdaad een speedboot gevonden die ze niet kunnen thuisbrengen. Ze hebben het ding uit het Westelijk Havengebied naar de Westerdokskade[3 - Bureau van de R.P. te Water in Amsterdam.] gesleept. Bekijk die boot eens goed. Ik denk dat daarmee het lijk van Pierrot is vervoerd.’ ‘Van zijn woonboot aan de Binnenkant.’ ‘Vanwaar?" Denk je dat hij daar is vermoord?’ vroeg Vledder verrast. De Cock knikte traag. ‘Dat denk ik, ja. Ik neem niet aan dat er na de uitgebreide zoekactie van het snuitertje nog bruikbare sporen te vinden waren, maar vraag voor alle zekerheid nog even aan de TOHD of hun onderzoek nog iets heeft opgeleverd.’ ‘Dat zal ik doen. Wanneer kom je terug?’ Met een droeve grijns zei De Cock: ‘Na mijn laatste saluut aan de clown.’ Een ragfijne, kille, miezerige regen gleed onhoorbaar uit een laag, grauw wolkendek. Het leek alsof de hemel zich voorgoed van Amsterdam had afgewend en uit pure weerzin tegen haar aanblik de stad met een dikke, natte deken had afgedekt. De Cock trok de kraag van zijn regenjas met beide handen omhoog en duwde zijn hoedje verder naar voren. In zijn typische slenterpas schuifelde hij over het grind van de oude begraafplaats. Het water droop van zijn gezicht. Hij vroeg zich af of er iemand zou zijn. Toen hij scheef en onhandig de politiewagen tussen een parkeerafbakening tot stilstand bracht, had hij geen andere wagens gezien. Het verbaasde hem en in stilte hoopte hij dat er ook anderen waren om Pierrot naar zijn laatste rustplaats te begeleiden. Hij had de clown in leven niet gekend. De enige herinnering die hij aan hem had, was een in de dood verstard gezicht. De begraafplaats zag er triest en verlaten uit. De bloemen kleurden niet en zelfs de vogels hielden zich schuil. Gebogen slenterde De Cock verder. Toen hij opkeek, zag hij in de verte een vrouw. Ze stond eenzaam en alleen onder een afdakje vande aula. Het beeld kaatste in zijn herinnering. Het was niet de eerste keer dat hij zich in een dergelijk decor bewoog. Toen hij naderbij kwam, gleed er een glimlach van herkenning om zijn lippen. ‘Charlotte… ik ben blij dat ik je zie.’ Het klonk oprecht. Ze wees om zich heen en glimlachte triest. ‘Ik had ook meer opkomst verwacht. Het is zijn laatste optreden.’ Een grote lijkwagen reed met oneerbiedige snelheid de begraafplaats op. Bij de aula remde de wagen. De wielen knarsten in het grind. Er stapte een man uit in een zwart uniform en liep op een holletje naar hen toe. ‘Komt u voor de heer Eickelenbosch?’ Ze knikten beiden. ‘Oh,’ zei de man. Hij was zichtbaar teleurgesteld. ‘U kunt ons volgen.’ Hij rende door de regen naar de wagen terug. Stapvoets reed hij de auto verder de begraafplaats op. Charlotte en De Cock volgden. Ze liepen zwijgend naast elkaar. De zwartglanzende wagen zoemde voor hen uit. Charlotte blikte opzij. ‘Is het gebruikelijk dat een rechercheur de begrafenis van het slachtoffer bijwoont?’ De Cock schudde mistroostig zijn hoofd. ‘Het was een idee van mijzelf.’ ‘Waarom?’ De grijze speurder trok achteloos zijn schouders op. ‘Ik had zo’n vaag vermoeden,’ sprak hij wat afwezig, ‘dat er weinig mensen zouden komen. Een clown en een begrafenis zijn twee dingen die in onze gedachtewereld niet zo goed bij elkaar passen. Een clown gaat niet echt dood en wordt begraven. Een clown verdwijnt, na het applaus, uit de piste… van het toneel. Dat is zijn einde.’ Hij likte langs zijn lippen en zuchtte. ‘Clowns maken op mij altijd een treurige indruk. Het is net alsof ze, ondanks hun grappen en grollen, een groot leed bij zich dragen.’ Charlotte hield haar pas iets in. De dampende uitlaat van de lijkwagen stonk. ‘Kent u zijn moordenaar al?’ ‘Nee… jij?’ Charlotte antwoordde niet. Ze staarde naar beneden, naar het grind voor haar voeten. ‘Hebt u wel eens een optreden van Pierrot gezien?’ De Cock keek haar verontschuldigend aan. ‘Nooit.’ Ze ademde zwaar en duidelijk hoorbaar. ‘Dat is jammer. Dat is heel jammer. Dat had u niet mogen missen. Pieter was onnavolgbaar. Ik besefte dat voor het eerst, toen ik eens tussen het publiek in de zaal ging zitten, in plaats van zijn optreden vanachter het toneel te volgen. Het was haast magisch. Pieter hield de mensen volkomen in zijn ban.’ De Cock hield zijn hoofd voorover en liet het water uit de rand van zijn hoed lopen. ‘On-na-volg-baar.’ ‘Beslist. Nederland krijgt nooit meer een Pierrot zoals hij.’ ‘U hield van hem?’ Rond haar lippen zweefde een moede glimlach. ‘Dat… eh, dat weet ik niet. Dat weet ik nooit. Fantinelli, de messenwerper, is mijn kind. Een groot hulpeloos kind. En een kind verlaat je niet. Misschien ben ik daarom wel steeds op zoek naar mannen.’ ‘Zoals de clown?’ Ze knikte nauwelijks waarneembaar. ‘Zoals de goochelaar, de acrobaat… zoals zovelen.’ Ze liepen een tijdje zwijgend verder. De regen werd intenser, feller. De Cock bekeek de grafstenen en las de data van geboorte en sterven. De meeste mensen, besefte hij schokkend, leefden maar kort. Hij vestigde zijn blik weer op de lijkwagen voor hem en dacht na over de woorden van Charlotte. ‘Zou men hem echt niet kunnen vervangen?’ ‘Wie?’ ‘Pierrot.’ Charlotte schudde haar hoofd. ‘Onmogelijk.’ ‘Toch gebeurde het. Op de avond dat wij de dode Pierrot met een werpmes in zijn rug op dat vlondertje aan de Geldersekade vonden, trad in Groningen een ander voor hem op.’ ‘Is dat waar?’ vroeg ze verbaasd. De Cock knikte. ‘En er was daar niemand… niet achter het toneel en niet in de zaal… die het doorzag.’ Charlotte bleef staan. De lijkwagen zoemde verder. Met de rug van haar hand veegde ze het water uit haar gezicht. In haar helgroene ogen lag een duistere blik. ‘Vlindertje… zij was de enige die Pierrots act volledig beheerste.’ 16 Vledder keek zijn collega De Cock ongelovig aan. ‘Vlindertje?’ riep hij verbaasd. ‘Was Vlindertje de Pierrot in Groningen?’ De Cock knikte. ‘Volgens een vrij openhartige Charlotte was Vlindertje de enige van het variétégroepje, die een redelijke imitatie van Pierrot kon brengen. Ze had dat wel eens gedaan… voor de grap.’ ‘We kunnen dat nooit meer bewijzen.’ De Cock schudde zijn hoofd. Zijn gezicht stond somber. ‘Als ik erover nadenk, moet zij het wel zijn geweest. We hebben aan Vlindertje alleen maar gedacht als een lief en onbenullig danseresje met vleugeltjes en een mogelijke leidraad naar de geheimzinnige juwelendiefstallen. Aan haar muzikale begaafdheid zijn we min of meer achteloos voorbijgegaan. De act van de clown Pierrot bestond voor het merendeel uit een selectie van muzikale grappen… virtuoos gebracht. Vlindertje had aan het conservatorium in Amsterdam viool gestudeerd en bespeelde vermoedelijk ook andere instrumenten. Zij zal in de jaren dat zij aan het gezelschap was verbonden, het optreden van Pierrot zo vaak hebben gezien, dat zij daarvan elk onderdeel, elke mimiek en elk gebaar kende.’ De ogen van Vledder vergrootten zich plotseling. Hij strekte zijn wijsvinger naar De Cock uit. ‘Als Vlindertje,’ sprak hij opgewonden, ‘inderdaad in Groningen als Pierrot is opgetreden, dan wist zij wie de moordenaar was en kende zij zijn plannen.’ De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘Dat lijkt mij een redelijke veronderstelling.’ Vledder werd nog enthousiaster. ‘Plannen… waarmee zij akkoord ging. Ze wist wat er ging gebeuren en vond dat goed. Daarom reisde ze naar Groningen en nam de plaats in van Pierrot, die…’ De Cock onderbrak hem: ‘…die werd vermoord.’ ‘Ja.’ De rechercheur kwam geërgerd uit zijn stoel overeind. ‘Vledder… onze redenering klopt niet. Ik heb al eens meer gezegd: het slachtoffer heeft geen alibi nodig… maar de dader. Het omgekeerde is absurd.’ Hij gebaarde in de richting van de jonge rechercheur. ‘Wat bereikte Vlindertje met haar optreden in Groningen?’ ‘De… eh, de indruk… de gedachte, dat Pierrot op dat moment nog leefde.’ ‘Heel goed. En wat heeft dat voor zin… nu wij weten dat hij dood was?’ Vledder slikte. ‘Dat het tijdstip van de moord wordt verschoven.’ ‘Juist. En wat doe je dan intussen met het lijk van het slachtoffer?’ ‘Dat… eh, dat verberg je zolang… je zorgt dat het voorlopig niet gevonden wordt.’ De Cock grijnsde. ‘En wat doet onze moordenaar? Vrijwel op hetzelfde moment dat Vlindertje in Groningen als Pierrot optreedt… dus moet bewijzen dat hij nog leeft… legt hij de dode Pierrot in een opzichtig witzijden clownspak op een vlondertje aan de toch vrij drukke Geldersekade. Zie je, Vledder, dat gaat mijn verstand te boven.’ De Cock zweeg even en vervolgde op mildere toon. ‘Hoe ben jij gevaren met je speedboot?’ Vledder antwoordde niet direct. De woorden van De Cock dreunden na. ‘De… de mensen van de rijkspolitie te water,’ begon hij aarzelend, ‘worden in deze tijd overspoeld met aangiften van diefstallen van zeil- en motorboten, speedboten, buitenboordmotoren en dat soort spul. Het lijkt wel een rage. Ze waren er nog niet toe gekomen om naar de eigenaar van die gevonden speedboot te zoeken. Ik heb hem eens goed bekeken en toen op de Binnenkant een buurtonderzoekje ingesteld. Het ding is vrijwel zeker van Pieter Eickelenbosch. Hij had zo’n speedboot altijd naast zijn woonboot aan dat verandaatje gemeerd.’ ‘En daarmee werd Pierrot naar het vlondertje gevaren,’ begreep De Cock. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Na enige seconden keek hij geschrokken op. ‘Beneden aan de balie,’ hakkelde hij, ‘staat… eh, staat Maurice van Vlaanderen.’ De Cock glimlachte. ‘Dat verbaast mij niets.’ Vledder keek zijn collega verwonderd aan. ‘Ik dacht dat wij hem samen gingen opsporen en ophalen?’ Vledders leermeester blikte onbewogen terug. De accolades rond zijn mond dansten vrolijk. ‘Waarom zou je iemand opsporen en ophalen, die gewoon uit zichzelf wil komen?’ ‘Nee.’ Maurice van Vlaanderen schreeuwde. ‘Ik ben toch niet gek. Ik heb haar niet vermoord. Toen ik bij haar wegging, leefde ze nog.’ ‘Wanneer was dat?’ ‘Eergisteren… ’s avonds… de avond voor ze vermoord werd gevonden.’ ‘Hoe laat?’ ‘Een uur of elf. Ja… het was ongeveer elf uur dat ik bij haar wegging. Ik ben alles bij elkaar ruim een uur bij haar geweest.’ ‘Om wat te doen?’ ‘Te praten.’ ‘Waarover?’ ‘Juwelen… wat anders?’ ‘Had ze juwelen?’ ‘Ze zei van niet.’ De Cock leunde wat achterover. De uitdrukking op zijn gezicht werd vriendelijker. ‘Laten we bij het begin beginnen. Hoe kwam je aan Vlindertje?’ Maurice van Vlaanderen sloot even zijn beide ogen om zich te concentreren. ‘U weet,’ begon hij geduldig, ‘dat vader zich na de diefstal van zijn antieke juwelen alleen maar het woord of begrip Vlindertje kon herinneren. Hoewel vader dat niet wilde, heb ik er toch met u over gesproken.’ Hij liet zijn hoofd beschaamd zakken. ‘U zult inmiddels hebben ervaren dat ik eens voor diefstal van juwelen ben gearresteerd. Ik heb in mijn liefde voor juwelen een tik van mijn vader meegekregen. Ze fascineren mij. Hoewel de diefstal al meer dan tien jaar geleden plaatsvond, wilde ik niet dat mijn naam opnieuw in een dergelijke affaire werd genoemd. Het was mij er alles aan gelegen, dat de diefstal van de juwelen van mijn vader zou worden opgelost. Ik besloot daarom niet lijdzaam toe te zien, maar ook zelf daadwerkelijk aan de oplossing mee te werken.’ ‘Als een privé-detective.’ Maurice van Vlaanderen glimlachte. ‘Zo mag u het noemen. Ik ging op zoek naar Vlindertje… wie of wat dat ook mocht zijn… en sprak daarover met een vriend van mij, een pure theaterman, onder meer verbonden aan Carré. Die zei mij dat hij wel eens had gehoord van een danseresje dat Vlindertje werd genoemd en in variétéproducties optrad. Om haar te vinden, heb ik een paar impresario’s opgebeld.’ ‘Onder wie… Peter van Dongen.’ Maurice van Vlaanderen knikte. ‘Inderdaad, Peter van Dongen. Hij gaf mij het telefoonnummer en het adres van Vlindertje.’ Hij zweeg, boog zich vertrouwelijk naar De Cock en zei toen: ‘Kijk, rechercheur, mijn vader herinnerde zich vlindertje en ineens bleek dat er een Vlindertje was… een vrouw die zo werd genoemd. Vanaf dat moment stond het voor mij vast dat het danseresje iets met de diefstal van de juwelen te maken had.’ ‘Uw vader heeft Vlindertje niet herkend.’ Maurice van Vlaanderen likte aan zijn droge lippen. ‘Dat heb ik van vader gehoord. Hij vertelde het mij toen ik hem aan de telefoon had. Dat was ook de reden dat ik mij onmiddellijk heb gemeld.’ ‘U was gevlucht?’ Maurice van Vlaanderen schudde zijn hoofd heftig en met een verwrongen gezicht. ‘Het was geen vlucht. Het feit dat ik een nacht niet thuis sliep, mag u niet als zodanig interpreteren. Ik wist toch niet dat ze dood was. Dat las ik vanmorgen pas in de krant.’ ‘U gaat er nog steeds van uit dat Vlindertje iets met de diefstal van de juwelen heeft te maken?’ Maurice van Vlaanderen kneep zijn lippen op elkaar en knikte. ‘Ik heb daar nooit aan getwijfeld. Dat is van het begin af mijn standpunt geweest.’ De Cock keek hem bestraffend aan. ‘Een slecht uitgangspunt voor een politieman.’ Maurice van Vlaanderen boog zich terug en zwaaide geagiteerd met beide handen. ‘Ik ben geen politieman… wil dat ook niet zijn. Ik wilde hoe dan ook dat de juwelen van mijn vader terechtkwamen.’ ‘En daar had u alles voor over?’ ‘Ja.’ ‘Desnoods… moord.’ Maurice van Vlaanderen sprong wild overeind. ‘Als u mij nog eens van moord beschuldigt,’ brulde hij, ‘ga ik weg.’ De Cock keek met een koele blik naar hem op. ‘Als ik u laat gaan.’ Het gezicht van Maurice van Vlaanderen betrok. ‘U wilt mij arresteren?’ ‘Als u mij daar aanleiding toe geeft… ja,’ zei De Cock. Maurice van Vlaanderen ging weer op zijn stoel naast het bureau van De Cock zitten. Zijn gezicht zag bleek. ‘U… eh, u kunt mij toch niet arresteren voor een moord, die ik niet heb begaan?’ De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Het Wetboek van Strafrecht geeft mij nog tal van andere mogelijkheden: huisvredebreuk bijvoorbeeld… bedreiging met geweld, chantage.’ Maurice van Vlaanderen slikte. ‘Heb ik mij daaraan schuldig gemaakt?’ De Cock grijnsde. ‘Het zou kunnen. Ik denk niet dat Vlindertje u in haar woning heeft toegelaten, alleen, omdat u zo’n vriendelijk voorkomen had. Al tijdens uw eerste telefoongesprek hebt u haar met gevangenisstraf bedreigd als zij u de juwelen niet gaf.’ Maurice van Vlaanderen sloot opnieuw zijn ogen en zuchtte. ‘Wat moest ik? Ik bezit toch niet de dwangmiddelen die u als politie heeft.’ Hij zweeg, streek met zijn vingers door zijn haren en veranderde van toon. ‘Het is waar. Ik heb die vrouw onder druk gezet. Ik heb een persoonlijk onderhoud met haar afgedwongen.’ Hij keek smekend op. ‘Ik kon toch niet wachten tot al die fraaie antieke juwelen in een of andere smeltkroes terechtkwamen of naar het buitenland werden afgevoerd?’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Ze stond u een onderhoud toe?’ ‘Ja.’ ‘Onder welke bedreiging?’ Maurice van Vlaanderen liet zijn hoofd zakken. ‘Ik zou met een paar vrienden komen om bij haar thuis de boel kort en klein te slaan.’ ‘Niet fijntjes.’ Maurice van Vlaanderen schudde zijn hoofd. ‘Ik heb er ook spijt van, achteraf. Als ze had geweigerd, zou ik mijn bedreiging nooit hebben uitgevoerd. Ik bezit niet eens vrienden die zich voor zoiets laaghartigs zouden lenen.’ De Cock plukte met duim en wijsvinger aan zijn onderlip. ‘Vlindertje zwichtte.’ Maurice van Vlaanderen knikte. ‘Ze zei… kom maar praten… vanavond om tien uur.’ Hij gleed met zijn vingertoppen langs zijn hals. ‘Ik begreep dat het alles was… of niets. Ze ontving mij koeltjes. Het gesprek vlotte ook niet zoals ik wilde. Ik vertelde haar van mijn vader, zijn passie voor juwelen, zijn herinneringen aan Vlindertje na de diefstal. Het hielp niet. Ze zei, dat ze weliswaar Vlindertje werd genoemd, maar dat ze niets met de diefstal van juwelen te maken had.’ ‘En toen?’ Maurice van Vlaanderen sloeg zijn handen voor zijn ogen. ‘Ik werd kwaad. Ik liep naar haar dressoir en trok er de laden uit.’ Hij nam zijn handen voor zijn gezicht weg en staarde voor zich uit. ‘Ze had al die tijd gezeten… op die poef. Plotseling stond ze op en zei: “Uw vader krijgt de juwelen terug.”’ De mond van De Cock viel open. ‘Wat?’ Maurice van Vlaanderen knikte vermoeid. ‘Ze zou ze vanmiddag om twaalf uur brengen.’ 17 Toen De Cock enigszins was bekomen van zijn verbijstering, stond hij op en begon door de recherchekamer te stappen. Een dergelijke ontwikkeling had hij niet verwacht. Niet zo snel en zo abrupt. Dat Vlindertje in de gehele affaire een sleutelpositie innam, ingenomen had, dat was hem duidelijk vanaf het moment dat hij haar met een werpmes in haar rug vermoord in haar woning had aangetroffen. Maar dat ze zo nauw… Zijn gedachtereeks haperde. Hij nam weer plaats in de stoel achter zijn bureau en boog zich naar Maurice van Vlaanderen. ‘Gaf ze uitleg?’ ‘Waarvan?’ De Cock gebaarde ongeduldig. ‘Hoe ze die toezegging kon doen… hoe ze kon beloven dat uw vader zijn juwelen terugkreeg… hoe ze precies wist welke juwelen werden bedoeld?’ Maurice van Vlaanderen schudde zijn hoofd. ‘Ik moet u tot mijn spijt bekennen dat ik niet naar een dergelijke uitleg heb gevraagd. Ik zei u reeds: voor mij stond van het begin af vast dat die vrouw alles over de diefstal van de juwelen van mijn vader wist. Ik heb daaraan, eerlijk gezegd, nooit getwijfeld. Toen Vlindertje mij zei: “Uw vader krijgt de juwelen terug,” was dat voor mij een waarheid. Dat is ook de reden dat ik die avond in een soort roes naar vrienden van mij in Den Bosch ben gereisd om de goede afloop te vieren. U begrijpt hoe geschokt ik was, toen ik van haar dood hoorde.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Ze gaf u de indruk dat ze werkelijk over de juwelen beschikte?’ ‘Absoluut.’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Waarom die dag respijt? Waarom beloofde Vlindertje u niet om de juwelen de volgende dag terug te brengen, in plaats van de dag daarna?’ Maurice van Vlaanderen glimlachte met een dom gezicht. ‘Daar heb ik niet direct bij stilgestaan. Haar toezegging was voor mij voldoende. Later bedacht ik dat ze tijd moest hebben om de juwelen uit een of andere geheime bergplaats weg te halen.’ De Cock krabde zich achter in zijn nek. ‘Ik word van u niet veel wijzer,’ sprak hij bedroefd. Maurice van Vlaanderen maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Dat spijt me. Dat spijt me oprecht. Misschien ben ik te opportunistisch van aard, te primitief om alles tegenover elkaar af te wegen.’ De Cock hield zijn blik strak op de man gericht. ‘Is het nooit bij u opgekomen dat de toezegging van Vlindertje mogelijk niet meer was, dan een loze kreet om althans tijdelijk van uw… eh, uw opdringerig gedrag verlost te zijn?’ Eén moment leek de zoon van de makelaar uit het veld geslagen. Maar hij herstelde zich wonderlijk snel. Resoluut schudde hij zijn hoofd en strekte zijn wijsvinger naar De Cock uit. ‘De juwelen… Vlindertje had ze.’ Toen Maurice van Vlaanderen was vertrokken, viel er een lange stilte. Het zoemen van een defecte tl-buis aan het plafond werd hoorbaar. Buiten in de Warmoesstraat lalde een dronken sloeber met onvervalste Jordaan-trillers een sentimenteel lied over een valse vriend. Het ging aan De Cock voorbij. Zijn gedachten zochten koortsachtig naar een nieuwe dimensie in de dood van Vlindertje. Vledder leek wat terneergeslagen. ‘Weet je, De Cock,’ sprak hij na een poosje, ‘volgens mij is er een overeenkomst.’ De Cock keek verstoord op. ‘Waartussen?’ ‘De beide moorden. Ga maar na: Pierrot zei dat hij zijn speelschulden met juwelen wilde betalen… en hij werd vermoord. Vlindertje zei dat ze juwelen aan Van Vlaanderen zou teruggeven… en ze werd vermoord.’ De Cock keek de jonge rechercheur bewonderend aan. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij hoofdknikkend. ‘Dat is inderdaad een frappante overeenkomst. Mogelijk ligt hier zelfs het motief.’ Er kwam een diepe denkrimpel in zijn voorhoofd. Het idee trok hem aan. ‘Beiden,’ ging hij verder, ‘wisten dat iemand… waar dan ook… juwelen had. Vermoedelijk wisten Pierrot en Vlindertje dat al geruime tijd. Die wetenschap op zich vormde blijkbaar geen dodelijk geheim… geen wezenlijke bedreiging. Het escaleerde pas tot moord, toen…’ Plotseling stokte hij. De dronken sloeber buiten had de tweede strofe van zijn droevig lied beëindigd: wat een vriend… wat een vriend was jij voor mij. Geschrokken kwam hij overeind. Ineens rende hij naar de kapstok. Vledder keek hem lachend na. De Cock in draf was een komisch gezicht. ‘Wat is er?’ riep hij naderbij komend. De Cock wurmde zich gehaast in zijn regenjas en greep zijn hoedje. ‘De Jordaan… een vriend… Madelievenstraat… Henri Jonkers… hij was niet op de begrafenis van Pieter Eickelenbosch.’ Vledder ranselde de oude politiewagen vanaf de Oudebrugsteeg het Damrak op. Bij de Dam ging hij rechtsaf en reed achter het Koninklijk Paleis om de Raadhuisstraat in. Bij de Westermarkt negeerde hij een paar stoplichten en stoof de Rozengracht op. De Cock klapte een paar maal met de muis van zijn rechterhand tegen zijn voorhoofd. ‘Het is stom dat het mij niet eerder is opgevallen. Henri Jonkers had op de begrafenis moeten zijn. Het is volgens mij ondenkbaar dat hij vrijwillig is weggebleven.’ ‘Wat kan er met hem zijn gebeurd?’ ‘Geen flauw vermoeden.’ Vledder blikte even opzij. ‘Een werpmes in zijn rug?’ De Cock antwoordde niet. Hij hield zijn armen en benen schrap toen Vledder met gierende banden vanaf het Marnixplantsoen naar de Westerstraat draaide. ‘Weet je waar het is?’ Vledder knikte. ‘Hier achter bij de Anjeliersstraat.’ Hij wurmde de politiewagen langs een reeks obstakels en bracht hem midden op de rijbaan van de Madelievenstraat tot stilstand. De beide rechercheurs stapten uit en renden naar nummer 317. Vledder dreunde stampend voorop. De Cock sjokte in een waggelende galop achter hem aan. Na elkaar stoven ze de smalle houten trap op. Puffend en zwaar hijgend bleven ze op het portaal van de tweede etage staan. De Cock draaide voorzichtig aan de deurknop. De deur bleek op slot. Hij gaf Vledder een wenk. De jonge rechercheur deed twee passen terug en liep daarna de deur finaal uit zijn scharnieren. Krakend klapten de panelen op de keukenvloer. In het peuterige woonkamertje heerste een onbeschrijfelijke ravage. In het midden lag de tafel met zijn vier poten omhoog. De stoelen waren omvergeworpen en laden en kasten overhoop gehaald. De inhoud lag her en der over de vloer verspreid. Ze vonden Henri Jonkers achter in de kleine slaapkamer. Hij lag gekneveld op zijn bed. Zijn handen en voeten waren met touwen aan de spijlen van het bed gebonden. Zijn mond was met een brede pleister afgedekt. In zijn ogen glansde dankbaarheid toen hij de beide rechercheurs herkende. De Cock trok de pleister voorzichtig van zijn mond en Vledder sneed de touwen met zijn zakmes door. Henri Jonkers wreef met een pijnlijk gezicht over zijn gestriemde enkels en polsen. Plotseling sloeg hij zijn handen voor zijn ogen en barstte in snikken uit. Vledder kwam met een glas water uit de keuken en De Cock ging naast de man op de rand van het bed zitten. Langzaam kwam Henri Jonkers tot zichzelf. Hij sloot even zijn ogen. ‘Die martelende onzekerheid of iemand je ooit zal vinden. Dat was het ergste.’ Hij keek De Cock aan. ‘Hoe wist u het?’ De grijze speurder schudde zijn hoofd. ‘Ik wist het niet. Ik miste je vanmorgen op Zorgvlied bij de begrafenis van Pieter.’ Hij blikte op zijn horloge. ‘Ongeveer een kwartier geleden besefte ik pas wat dat betekende.’ Henri Jonkers zuchtte diep. ‘Gisteravond om een uur of tien… ik keek televisie… stapten plotseling twee mannen mijn woning binnen. Bivakmutsen over hun hoofd. Ze grepen mij en bonden mij op mijn bed vast. Daarna plakten ze mijn mond dicht en begonnen alles overhoop te halen.’ De Cock knikte misprijzend. ‘Op zoek naar juwelen.’ Henri Jonkers keek hem verbaasd aan. ‘Ik… ik,’ stotterde hij, ‘ik heb geen juwelen. Wat, wat voor juwelen zou ik moeten hebben?’ ‘De juwelen, die Pieter Eickelenbosch aan gokbaas Freekie van Wezel ter betaling van zijn speelschulden had aangeboden.’ Henri Jonkers wreef met de rug van zijn hand langs zijn mond. Er was nog een duidelijke markering van de plek waar de pleister had gehecht. ‘Heeft Pieter hem juwelen aangeboden?’ vroeg hij ongelovig. De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Ik ben ervan overtuigd dat u die visite daaraan te danken hebt. Freekie van Wezel zal hebben geweten dat u met Pieter bevriend was.’ Henri Jonkers gebaarde hulpeloos. ‘Dat wist hij. Ik ging wel eens met Pieter mee naar de speelzaal. Ik ben door Pieter zelfs aan Freekie van Wezel voorgesteld.’ Hij dacht even na. ‘Maar Pieter had geen juwelen.’ ‘Dat weet u zeker?’ ‘Absoluut.’ De Cock trok zijn schouders iets op. ‘Dan meende hij over juwelen te kunnen beschikken.’ Henri Jonkers grinnikte droevig. ‘Hoe dan?’ Het klonk als een noodkreet. De Cock keek de man van terzijde aan. ‘U weet dat inmiddels ook het danseresje van de groep, Vlindertje, is vermoord?’ ‘Ik heb het gelezen.’ ‘U kende Vlindertje?’ Henri Jonkers schudde zijn hoofd. ‘Ik heb Vlindertje, jammer genoeg, persoonlijk nooit ontmoet. Ik kende haar alleen door de verhalen, die Pieter over haar deed.’ ‘Wat voor verhalen?’ Over het gerimpeld gelaat van Henri Jonkers gleed een moede glimlach. ‘Och, kleine voorvalletjes… op en achter het toneel. Ze had eens, tijdens de eerste huppelpasjes van haar optreden, haar beide plastic vleugeltjes verloren. Toen wilde de toneelmeester haar niet ophijsen om haar over de bühne te laten zweven. Dat kon niet, zei hij, zonder vleugeltjes. Het moet een zotte vertoning zijn geweest.’ Hij pauzeerde even en verwijlde in herinneringen. ‘Ik heb de indruk gekregen dat Vlindertje erg geliefd was bij de groep. Pieter sprak altijd met enige tederheid over haar.’ De Cock zuchtte. ‘Toch werd ze vermoord… net als Pieter… met een werpmes van Fantinelli in haar rug.’ Henri Jonkers staarde voor zich uit. ‘Onbegrijpelijk,’ was zijn bedroefde reactie. ‘Volkomen onbegrijpelijk. Wat heeft dat voor zin? Dat is toch de daad van een idioot… een maniak.’ De Cock negeerde de opmerking. Hij kneep zijn ogen half dicht. ‘Weet u wat ik onbegrijpelijk vind? Dat mij over Vlindertje… een lieve, zachte, nog jonge vrouw, van een bevallige schoonheid… geen enkele liefdesaffaire ter ore is gekomen.’ Henri Jonkers keek hem verbaasd aan. ‘Vlindertje heeft toch een verhouding gehad.’ De Cock keek de man aan met een scheef hoofd. ‘Een verhouding?’ herhaalde hij. Henri Jonkers knikte nadrukkelijk. ‘Met een hypnotiseur.’ ‘Wat?’ Jonkers knikte opnieuw. ‘Met hem heeft ze jaren samengewoond.’ Het was voor de tweede keer binnen enkele uren, dat de mond van De Cock openviel van verbijstering. 18 Vledders gezicht stond ernstig. ‘Smalle Lowietje,’ sprak hij gedecideerd, ‘zal ons nu toch opening van zaken moeten geven.’ ‘Waarover?’ Vledder zwaaide wat wild met zijn armen. ‘Over dat snuitertje. Met die zoekactie naar juwelen in de woonboot van Pierrot kon ik nog vrede hebben. Ik kan mij nog voorstellen dat je die inbraak door de vingers wilt zien. Maar wat ze met die arme Henri Jonkers hebben uitgespookt… dat gaat toch wel alle perken te buiten. Wie weet wat er met die man was gebeurd als jij niet zo alert was geweest. Misschien was hij daar op zijn bed wel doodgehongerd.’ De Cock knikte instemmend. Het hele betoog van zijn jonge collega was hem ontgaan. Zijn gedachten doolden in een andere richting. De uitspraak van Henri Jonkers dat Vlindertje in het verleden een verhouding had gehad met een hypnotiseur, zette de deur naar de oplossing van het mysterie op een kier. Er waren plotseling perspectieven. Hij overdacht welke mogelijkheid hij had om die deur verder open te duwen en die perspectieven uit te bouwen. Zijn gezicht betrok. Het ellendige gevoel dat hij nog steeds de samenhang niet doorzag, bezorgde hem kriebels van onbehagen. Hij keek naar Vledder, die tegenover hem zat. ‘Kijk eens beneden of Jan Kusters achter de balie zit en vraag of hij even bij mij wil komen.’ Vledder stond op en verdween van de recherchekamer. De Cock zette zijn beide ellebogen op zijn bureau en liet zijn hoofd rusten in het kommetje van zijn handen. Zijn gezicht vergleed in een peinzende expressie. Hij vroeg zich af waarom hij zelf niet op de gedachte van een hypnotiseur was gekomen. Misschien, omdat hij er niet in geloofde… omdat hij zich niet kon voorstellen dat een ander in staat zou zijn om zijn wil gedeeltelijk uit te schakelen en zijn gedrag te beïnvloeden. Dat leek hem ondenkbaar. Wat is hypnose? Een extreme vorm van suggestie, had hij eens gelezen, een psychische beïnvloeding, die iemand in een toestand voert, waarin hij of zij kritiekloos opdrachten van de hypnotiseur aanvaardt. Was dat gebeurd met makelaar Van Vlaanderen… met al die mensen van wie op onverklaarbare wijze juwelen waren verdwenen? Hadden zij in een hypnotische slaap hun eigen brandkasten geopend en de weg naar hun bezittingen probleemloos vrij gemaakt voor de dief? Van Vlaanderen sprak over ‘een ongrijpbare lacune in de tijd’, klaagde over ‘een gat in zijn herinnering’… een herinnering, waarin alleen Vlindertje was blijven hangen. Maar Van Vlaanderen had het dode Vlindertje niet herkend. Vledder kwam met Kusters de recherchekamer binnen. De Cock begroette de wachtcommandant met een glimlach. ‘Ga zitten, Jan,’ sprak hij vriendelijk. ‘Ik wil nog eens met je praten over die feestavond van CTO.’ Kusters lachte. ‘Heb je geld?’ De Cock schonk hem een milde grijns. ‘Wie weet… misschien kan ik binnen niet al te lange tijd een dankbare makelaar bewegen tot een vorstelijke donatie.’ ‘Als dat zou kunnen.’ De Cock nam de grijns van zijn gezicht. ‘Als ik goed naar je heb geluisterd… dan trad er destijds in dat variétégroepje op jullie feestavond ook een hypnotiseur op.’ ‘Ja.’ ‘Wat deed hij?’ Kusters grinnikte. ‘Hij liet mensen uit de zaal op het toneel komen en bracht hen onder hypnose. Dan liet hij hen allerlei bewegingen maken. Als hij zei dat ze op een fiets zaten, dan begonnen ze te trappen. Als hij zei dat ze een paard hadden bestegen, dan maakten ze bewegingen alsof ze in het zadel zaten. Het was komisch, en voor mij, als politieman, een beetje beangstigend. Hij liet ook leden van het bestuur van de vereniging op het toneel komen, luitjes, die ik als verstandige en evenwichtige mensen kende, maar die in een hypnotische toestand toch volledig aan de wil van die hypnotiseur leken overgeleverd. Dat heeft mij toen wel even aan het denken gezet. Ik heb er die avond nog met mijn vrouw over gesproken. Wat mij vooral frappeerde, was het feit dat niemand zich achteraf meer iets van zijn zotte gedrag op het toneel kon herinneren. Ze weigerden het zelfs te geloven, als men het hen vertelde. Ik zei tegen mijn vrouw: “Men zou iemand op die manier de afschuwelijkste misdrijven kunnen laten plegen.”’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Gelukkig niet. Het schijnt dat men iemand onder hypnose geen daden kan laten uitvoeren, waartoe de man of vrouw van nature niet geneigd is.’ ‘Ik vind het toch maar een griezelige zaak.’ De Cock knikte voor zich uit. ‘Zou je hem kunnen herkennen?’ ‘Wie?’ ‘Die hypnotiseur.’ De wachtcommandant trok een pijnlijk gezicht. ‘Dat weet ik niet.’ ‘Je hebt de goochelaar ook herkend.’ Jan Kusters knikte met een vragende uitdrukking op zijn gezicht. ‘Misschien als ik hem plotseling voor mij zag…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Het is met die enge toneelgasten zo moeilijk. Ze kunnen met hun grime alles bereiken. Als je mij achteraf zou zeggen, dat die goochelaar na de pauze ook als hypnotiseur optrad… dan zou ik dat niet kunnen weerleggen.’ De Cock kneep zijn ogen iets samen. ‘Je bedoelt te zeggen dat de leden van het variétégroepje mogelijk in staat waren hun rollen onderling te verwisselen… een dubbele rol te bezetten?’ Jan Kusters knikte. ‘Ik weet niet veel van toneel af. Maar het zou mij niets verbazen. Als mensen lang met elkaar optreden, dan acht ik die mogelijkheid zelfs zeer groot. Ik denk dat de toeschouwers vaak worden misleid. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die daartoe dwingen. Je weet… the show must go on.’ Hij zweeg en schonk de grijze speurder een meelijwekkend lachje. ‘De Cock… ouwe rot… wat is toneel?’ De oude rechercheur staarde secondenlang voor zich uit. Zijn breed gezicht had geen expressie. De woorden van de wachtcommandant werkten op hem in. Langzaam blikte hij omhoog. ‘Je hebt gelijk, Jan,’ sprak hij somber, ‘wat is toneel? Welke rollen dwingt de samenleving ons te spelen op het woelige toneel van ons leven? Een vurige minnaar in een kluchtig blijspel… een onnozele echtgenoot in een tragische komedie of een willoos slachtoffer in een droevig drama met veel bloed? Ik ben vergrijsd bij de recherche. Ik heb in mijn leven tientallen moorden behandeld. En steeds blijkt mij weer… dat van onze zo veel geprezen individuele vrijheid… in de praktijk van het leven vaak maar bitter weinig overblijft.’ Kusters grinnikte. ‘Je bent zwaar op de hand.’ De Cock reageerde niet. Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’ ‘Naar Smalle Lowietje.’ De ogen van de rechercheur lichtten op. ‘Vragen naar het snuitertje?’ De oude rechercheur schoof zijn hoedje op zijn stugge grijze haren en schudde zijn hoofd. ‘Vragen of hij een hypnotiseur kent, die met vlindertjes speelt.’ De Cock keek door de zijruit van de oude politiewagen. Voor hem doemde in een grauwe avondnevel het markante silhouet van de oude Schreierstoren op. Hij voelde zich nerveus en onrustig. Hij had zich dit decor niet gewenst. Het was te onoverzichtelijk en te gevaarlijk. Het hield, naar zijn gevoel, te veel risico’s in zich voor een geslaagde vlucht… een vlucht, die hij voor alles wilde voorkomen. De man die hij met veel overredingskracht om zijn medewerking had verzocht, bleek slechts bereid zijn hachelijke rol te spelen, onder de voorwaarde, dat de geplande ontmoeting bij de Schreierstoren plaatsvond… dicht bij de plek aan de Geldersekade waar zijn vriend Pieter Eickelenbosch met een werpmes in zijn rug werd gevonden. Hij had geprobeerd die gevoelens van sentiment weg te nemen, maar dat was hem niet gelukt. Henri Jonkers wilde onder geen beding een ander decor voor de ontmaskering van de moordenaar en hij, De Cock, had aarzelend toegestemd. Om alle steegjes en grachten in de onmiddellijke omgeving af te sluiten, had hij een beroep gedaan op zijn collega’s aan de Warmoesstraat: Marijn Stoops, Hans Rijpkema, Mike Zeegers en Appie Keizer. Hij had een gedetailleerd signalement van de mogelijke moordenaar gegeven en hun observatieposten strategisch geregeld. Om direct te kunnen ingrijpen, had hij Appie Keizer zo dicht mogelijk bij het ontmoetingspunt geposteerd. Met zijn bolrond gezicht, geaccentueerd door een boerenpetje, zijn bourgondische habitus, leek hij het minst op een Amsterdamse rechercheur. Omdat hij geen idee had hoe de moordenaar zou komen: te voet, per fiets, motorfiets, met een auto of een speedboot, had hij ook de rijkspolitie te water ingeschakeld en verder op de Prins Hendrikkade stonden twee ervaren motorrijders, bereid tot een mogelijke achtervolging. Toch voelde hij zich niet op zijn gemak. Er waren te veel ongewisse factoren… de drukke Geldersekade… het publiek, dat altijd voor de vrijheid koos. Hij keek opzij naar Vledder. De jonge rechercheur staarde nukkig voor zich uit. Hij voelde zich buitengesloten omdat De Cock had geweigerd hem volledig opening van zaken te geven. De grijze speurder draaide zich half naar Vledder toe. De houding van zijn jonge collega bezorgde hem een gevoel van wroeging. Hij was erg op hem gesteld. ‘Het is niet goed als ik je alles voorkauw,’ sprak hij vriendelijk. ‘Je zult het later ook alleen moeten doen.’ ‘Als de moordenaar niet komt.’ De Cock tuitte zijn lippen. ‘Hij komt.’ ‘Daar ben je van overtuigd?’ De Cock knikte traag. ‘Als jouw theorie klopt.’ Verbaasd vroeg Vledder: ‘Mijn theorie?’ ‘Ja… jouw theorie.’ De jonge rechercheur grinnikte. Het klonk niet vrolijk. Integendeel, het had een droevige ondertoon. ‘Welke theorie?’ vroeg hij schamper. ‘Ik heb de laatste uren beseft dat ik in deze zaak de meest…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar wees schuin voor zich uit: ‘Kijk, Henri Jonkers… in een spierwit pak.’ De Cock schoof de mouw van zijn colbert terug en keek op zijn horloge. ‘Hij is rijkelijk vroeg. Het is pas vijf voor tien.’ ‘Dat witte pak… is dat jouw idee?’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Henri Jonkers is bezield van haat.’ ‘Jegens de moordenaar?’ De Cock knikte langzaam. ‘Hij wilde eerst in een clownspak komen… een pak zoals Pierrot droeg toen hij stierf. Het kostte mij de grootste moeite om hem daarvan af te brengen. Het witte pak dat hij nu aan heeft, is een soort compromis. Ik heb er uiteindelijk in toegestemd, omdat Henri Jonkers voor de moordenaar duidelijk herkenbaar moest zijn. De moordenaar kent de vriend van Pierrot niet. Hij heeft hem nooit ontmoet.’ Vledder zuchtte. ‘Jij denkt dat Henri Jonkers voor de moordenaar een voldoende bedreiging vormt om… om tot actie over te gaan?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Ik heb weinig keus. Ik heb oprecht naar andere mogelijkheden gezocht, maar die waren er niet. Dit is een noodsprong. Dat besef ik goed. Maar wil ik ooit het bewijs voor de moorden leveren, dan…’ Ineens schrok hij en zat rechtop en staarde over het water naar de drukke, smalle zijde van de Geldersekade. Intuïtief voelde hij het gevaar. Zonder iets te zeggen, stapte hij uit de politiewagen en liep langs de wallenkant naar de Prins Hendrikkade. Tussen de slenterende hoerenparade had hij aan de overkant een man ontdekt… een oude, gebogen man met een fikse baard… strompelend, met een stok in zijn linkerhand. Het beeld van gebrekkig voortbewegen was te nadrukkelijk, te overdreven, niet echt en niet geloofwaardig. De Cock begreep dat hij voorzichtig moest zijn… dat hij niet binnen de gezichtskring van de grijsaard moest komen. Hij versnelde zijn pas en hoopte dat hij Henri Jonkers en de in zijn nabijheid opgestelde Appie Keizer tijdig kon waarschuwen. Toen hij met een wijde bocht om de Schreierstoren liep, zag hij tot zijn ontzetting dat hij te laat was. De gebogen oude man was de niets vermoedende Henri Jonkers dicht genaderd. Hij liet zijn stok vallen en hief zijn rechterarm omhoog. In zijn hand flitste een mes. Met een immense krachtsexplosie bracht hij zijn hand naar voren. Een vrouw gilde. Het mes kletterde op de keien. De grijsaard vluchtte… rende in de richting van De Cock. In een poging om de man te stoppen, spreidde de speurder zijn armen, maar de kracht waarmee de man tegen hem aanbotste, was te groot. De Cock viel op zijn rug. Zijn hoedje rolde van hem weg. Moeizaam krabbelde hij van de straat overeind. Achter zich hoorde hij het gieren van een remmende auto, gevolgd door een klap. Toen hij omkeek, zag hij de grijsaard op de rijbaan liggen. Vledder rende op hem af. De Cock en Keizer volgden. De man lag op zijn buik. Zijn gezicht half opzij. Bloed droop uit zijn rechteroor. Vledder bukte bij hem. Geschrokken keek hij omhoog. ‘Peter van Dongen… de impresario.’ De Cock knikte, hij draaide zich om en liep naar de plek waar zijn hoedje lag. In zijn ogen blonk een traan. 19 Mevrouw De Cock deed open. Op de stoep voor haar woning stonden Appie Keizer en Dick Vledder. Mevrouw De Cock begroette beiden bijzonder hartelijk. ‘Zijn er niet meer?’ Appie Keizer schudde zijn hoofd. ‘Rijpkema, Stoops en Zeegers kregen plotseling een zogenaamde zelfmoord voorgeschoteld.’ ‘Een zo-ge-naam-de?’ Appie Keizer grinnikte jongensachtig. ‘Het leek op een zelfmoord, maar toen ze heel goed keken, was het moord.’ Mevrouw De Cock bracht haar wijsvinger voor haar gesloten lippen. ‘Zeg er maar niets van tegen mijn man. Hij is in staat om onmiddellijk zijn jas aan te trekken en naar de Kit te gaan.’ Vledder wuifde afwerend. ‘Geen denken aan. Ik wil eerst uitleg… anders komt hij de deur niet uit.’ Mevrouw De Cock ging de rechercheurs voor naar haar gezellig ingerichte woonkamer. De grijze speurder zat lui in een brede fauteuil, pantoffels aan zijn voeten en naast zich een tafeltje met diepbolle glazen en een fles verrukkelijke cognac. Hij liet de twee jonge rechercheurs tegenover zich op de bank plaatsnemen en schonk in, aandachtig en met overgave. De Cock hield van een goed glas cognac en had het genieten daarvan verheven tot een cultus. Hij reikte de glazen aan en mevrouw De Cock droeg uit de keuken schalen vol lekkernijen aan. Vledder kon zijn ongeduld niet bedwingen. ‘Is hij dood?’ De Cock liet de cognac in de warmte van zijn hand schommelen, snoof en nam een slokje. ‘Hij leeft nog. Ik heb vanmorgen in het ziekenhuis even met hem mogen praten. Hij was opmerkelijk helder van geest, maar zijn behandelend arts achtte zijn toestand nog uiterst kritiek.’ ‘Hoe wist je dat het Peter van Dongen was?’ De Cock zette zijn glas neer. ‘Dat wist ik niet. Ik was er alleen van overtuigd geraakt dat juwelen in het variétégroepje op de een of andere manier een belangrijke rol speelden. Dat was de reden dat ik, inzake dit onderwerp, zo voorzichtig was bij het benaderen van de leden van het groepje. Ik kreeg het gevoel dat er een soort gemeenschappelijk geheim was, waarover men niet wilde praten. Toen Henri Jonkers mij vertelde dat Vlindertje in het verleden een liefdesaffaire had gehad met de hypnotiseur van het groepje, begreep ik dat dit mogelijk de verklaring was voor de raadselachtige juwelendiefstallen. Hypnose… de bestolenen hadden onder hypnose zelf hun eigen kluis geopend en konden zich, na het ontwaken uit hun hypnotische slaap, alleen maar vlindertje herinneren. De vraag die plotseling centraal stond, was: Wie was die hypnotiseur? De meest voor de hand liggende stap zou zijn geweest om dat aan een van de leden van het variétégroepje te vragen, maar om redenen die ik reeds schetste, durfde ik dat niet. Ik was bang dat de betrokkene zich dan volledig aan mijn naspeuringen zou onttrekken. En dat wilde ik voor alles vermijden. Jan Kusters, de wachtcommandant, die de groep compleet met hypnotiseur op een verenigingsavond had zien optreden, kon mij niet helpen. Smalle Lowietje bracht mij verder. Hij kende weliswaar niet de naam van de man, maar hij gaf mij wel een duidelijk signalement: een lange, breedgeschouderde man met staalblauwe ogen en een diepe, warme stem.’ ‘Peter van Dongen.’ De Cock knikte. ‘De moeilijkheid was dat ik tot geen enkele vorm van bewijsvoering kon komen. Bovendien speelde de vraag: Was de impresario Peter van Dongen, buiten de man van de juwelendiefstallen, ook de moordenaar van de clown Pierrot en van Vlindertje? Ik heb nog met de gedachte gespeeld om een inbraak te plegen bij Peter van Dongen aan de Willemsparkweg, in de hoop daar bewijsmateriaal te vinden. Bijvoorbeeld werpmessen, of antieke juwelen… maar mijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie was met vakantie in Benidorm en alleen durfde ik het karwei niet aan.’ De Cock keek even speels naar Appie Keizer. ‘Dit is uiteraard een vertrouwelijke mededeling.’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Dat begrijp ik.’ Vledder boog zich naar voren. ‘Je zei gisteravond dat je was uitgegaan van mijn theorie?’ Er gleed een glimlach over het gezicht van De Cock. ‘Jij zei dat er tussen de moord op de clown Pierrot en Vlindertje een duidelijke overeenkomst was. Beiden werden vermoord, nadat ze kenbaar hadden gemaakt dat ze over juwelen konden beschikken. Ik vond het een bruikbare theorie en besloot die aan de praktijk te toetsen.’ Hij zuchtte. ‘Daar kwam nog bij, dat ik langzaam tot de overtuiging was gekomen, dat ik maar één mogelijkheid had om de moordenaar te ontmaskeren, ik moest hem tot een derde moord verleiden.’ Appie Keizer spreidde zijn mollige handjes. ‘Hoe?’ De Cock antwoordde, ‘Inderdaad… hoe? Ik besloot om Henri Jonkers in vertrouwen te nemen. Na enig aandringen bleek hij tot medewerking bereid. Ik liet hem een brief schrijven aan Peter van Dongen, waarin hij stelde, dat hij als enige en intieme vriend van Pieter Eickelenbosch volledig op de hoogte was van de juwelendiefstallen… dat hij de zekerheid had dat zijn vriend door Peter van Dongen op zijn woonboot met een werpmes was vermoord… en dat hij het aandeel in de juwelenbuit opeiste, dat zijn vriend Pieter Eickelenbosch, alias de clown Pierrot toekwam. Zo niet… dan zou hij de recherche van het bureau Warmoesstraat van zijn wetenschap op de hoogte brengen.’ Appie Keizer trok zijn neus iets op. ‘Duivels.’ Ondanks zijn afkeurende mimiek, trilde er bewondering in zijn stem. De Cock knikte voor zich uit. ‘Het was niet alleen duivels… maar ook levensgevaarlijk. Henri Jonkers had namelijk als uitdrukkelijke eis gesteld dat de ontmoeting tussen hem en Peter van Dongen nabij de Schreierstoren zou worden gearrangeerd. Dat was voor mij een slecht punt. Posteerde ik daar te veel rechercheurs, dan liep ik de kans dat de moordenaar onraad rook en zich terugtrok. Ik moest de val zo open mogelijk houden. Dat hield in dat ik Henri Jonkers niet volledig kon beschermen. Omdat ik ervan uitging dat de moordenaar bij zijn aanslag weer een werpmes zou gebruiken, liet ik bij Henri Jonkers tussen zijn kleding op zijn borst en rug een stalen plaat aanbrengen.’ Vledder grinnikte. ‘Daarom schampte het mes.’ De Cock dronk peinzend zijn glas leeg. ‘Dat Peter van Dongen als een gebrekkige oude man ten tonele zou verschijnen, dat had ik niet verwacht. Hoewel Stoops, Rijpkema en Zeegers toch over een duidelijk signalement beschikten, hebben ze hem niet opgemerkt. Begrijpelijk. Het was puur toeval dat ik hem als een storende dissonant in de hoerenparade zag strompelen.’ Hij zette het glas naast zich op het tafeltje. ‘Dat Peter van Dongen in zijn wilde vlucht tegen een auto opliep, heb ik niet voorzien, noch gewild.’ Een tijdlang zwegen allen… ieder verzonken in zijn eigen gedachten. Het was een onrustige Vledder, die het zwijgen verbrak. ‘Toch begrijp ik van de moorden nog steeds niet het hoe en waarom!’ De Cock schonk zich nog eens behoedzaam in. ‘Als rechercheur,’ begon hij kalm, ‘trek je soms voorbarige conclusies. Toen wij de clown met een werpmes in zijn rug vonden en later bleek dat er een set werpmessen uit de wagen van Fantinelli was gestolen, ging ik uit van voorbedachte rade. De moordenaar had de messen, zo concludeerde ik, gestolen om ze later als moordwapen te gebruiken.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Was dat niet zo?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘De cassette met de twaalf werpmessen werd in Apeldoorn, door een heroïneverslaafde, een junk, uit de wagen van de messenwerper gestolen. De junk ging ermee naar zijn heler en kreeg daar een klein bedrag voor. De heler bekeek de cassette zorgvuldig en ontdekte daarin de naam Fantinelli. De heler begreep dat de — overigens waardeloze — messen voor de messenwerper juist van grote betekenis waren. Hij probeerde contact met hem op te nemen. Zoekend naar Fantinelli kwam hij in aanraking met de impresario Peter van Dongen, die de messen onmiddellijk van de heler opkocht.’ Vledder kneep zijn oogleden samen. ‘Wilde Peter van Dongen dan geen moord plegen?’ De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Dat is juist de tragiek van de man. Hij was niet moordzuchtig. Aanvankelijk niet. Hij wilde voor iedereen het beste. Daarom hoop ik ook dat hij in leven blijft.’ Vledder reageerde verrast. ‘Dat zeg je na twee moorden en een poging?’ De Cock knikte traag. ‘Wat was er gebeurd? Het variétégroepje, waarin hij als hypnotiseur optrad, was door de speelzucht van Pierrot failliet gegaan. Er waren grote schulden, vrijwel geen engagementen en de ploeg dreigde uiteen te vallen. Men was door de jaren heen onderling sterk aan elkaar gehecht geraakt. Daarom zocht men naa r mogelijk heden om de ploeg in sta nd te houden… wachtend op betere tijden. Om die moeilijke periode te overbruggen, stelde Peter van Dongen voor om zijn gave als hypnotiseur op het vlak van de misdaad uit te buiten. Om zijn duistere activiteiten enigszins te camoufleren, zou hij zich als impresario van de groep aan de Willemsparkweg vestigen. De anderen gingen met zijn voorstel akkoord en beloofden, wanneer nodig, hun medewerking.’ Appie Keizer grinnikte. ‘Een crimineel verbond.’ De Cock glimlachte. ‘Zo zou je het kunnen noemen. Peter van Dongen, die wel iets van juwelen wist, bezocht ruilbeurzen en antiekveilingen. Wanneer hij bij iemand een buit vermoedde, maakte hij contact en bracht de betrokkene onder hypnose. De rest was kinderlijk eenvoudig. Hij bewoog zijn toekomstige slachtoffer om hem zijn of haar juwelencollectie te laten zien. In een toestand van hypnose maakten zij dan hun kluizen open en Peter van Dongen eigende zich juwelen, waardepapieren en geld toe.’ Vledder keek hem niet begrijpend aan. ‘Waardepapieren en geld?’ ‘Ja.’ ‘Ik dacht alleen juwelen. Ik heb in geen enkele aangifte iets over geld of waardepapieren gelezen.’ De Cock grijnsde. ‘Er zijn in ons lieve landje nog wel een paar mensen die waardepapieren en geld in huis hebben, waarvan de fiscus niets weet.’ ‘Zwart.’ ‘Precies. Van de gestolen juwelen, die vrijwel altijd verzekerd waren, deed men wel aangifte. Van het zwarte geld uiteraard niet.’ ‘Wat deed Peter van Dongen met het geld?’ ‘Daarvan onderhield hij de groep. Ieder kreeg een vorstelijke uitkering.’ ‘En de juwelen?’ ‘Die bewaarde Peter van Dongen in zijn brandkast aan de Willemsparkweg. In overleg met de ploeg werden ze niet te gelde gemaakt. Dat zou mogelijk later gebeuren, wanneer Peter met zijn activiteiten was gestopt en het rumoer rondom de raadselachtige juwelendiefstallen wat was geluwd.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Alle leden van het variétégroepje wisten dus van het bestaan van de juwelen af.’ ‘Zeker. Maar ieder had er belang bij om erover te zwijgen.’ Vledder knikte nadenkend. ‘Ik begin het te begrijpen… de moeilijkheden begonnen toen Pierrot aanbood om zijn speelschulden met juwelen te betalen.’ De Cock zuchtte. ‘Inderdaad… Pierrot, door Freekie van Wezel in het nauw gebracht, sprak zijn mond voorbij. Hij heeft ook werkelijk geprobeerd om Peter van Dongen te bewegen hem een deel van de juwelen te geven. Peter weigerde. Omdat hij moeilijkheden voorzag, nam hij contact op met Vlindertje. Ze bespraken de situatie en besloten toen dat Pierrot een tijdje van het toneel moest verdwijnen. Peter van Dongen had in de buurt van Sint Maarten een fraai en comfortabel zomerhuis, waar Pierrot een tijdelijk onderkomen kon vinden. Om Freekie van Wezel volledig om de tuin te leiden, zou Vlindertje in die tussentijd de act van Pierrot overnemen. In de nacht van vrijdag op zaterdag brak Peter van Dongen de wagen van Pierrot open en nam daaruit zijn clownspak, zodat Vlindertje gedurende het weekeinde op de act van Pierrot kon studeren. Op maandag, de dag van de moord, reisde Vlindertje naar Groningen. Peter van Dongen ging met de cassette werpmessen, die hij van de heler had gekocht, naar de woonboot van Pierrot. De bedoeling was dat hij de messen daar zou achterlaten, zodat Charlotte ze weer aan Fantinelli kon geven. Toen Peter van Dongen met zijn voorstel kwam, wilde Pierrot daar echter niets van weten. Hij weigerde van het toneel te verdwijnen, wilde onder geen beding naar het zomerhuis en beloofde een schandaal wanneer Vlindertje het zou wagen om zijn clownsact over te nemen. Bovendien dreigde hij naar de politie te gaan wanneer Peter van Dongen hem niet onmiddellijk geld of juwelen gaf om zijn speelschulden te betalen. Tijdens het verhitte gesprek ging Pieter Eickelenbosch gewoon door met het passen van het nieuwe clownspak, dat Charlotte voor hem had gemaakt. Peter van Dongen voelde zich verraden. Hij had alles gedaan om de groep bij elkaar te houden. Hij had zijn gave als hypnotiseur misbruikt en risico’s gelopen en nu dreigde die verdomde clown alles stuk te maken. Juist hij, juist Pierrot, de man die door zijn speelzucht de variétégroep in het faillissement had gestort. Het was bij Peter van Dongen of er iets in hem knapte. In een opwelling greep hij een werpmes uit de cassette en stootte dat met grote kracht in de rug van Pierrot.’ De Cock sloot even zijn beide ogen. In gedachten ging hij het gesprek met de impresario na. ‘Pierrot,’ ging hij somber verder, ‘bloedde dood en Peter van Dongen zat bij het lijk. Hij was woedend… woedend op de clown… woedend op zichzelf, dat hij tot deze daad was gekomen. Eerst overwoog hij zich bij de politie te melden. Toen kwam een ander plan in hem op. Hij zou het lijk van Pieter Eickelenbosch op de stoep van het speelhuis van Freekie van Wezel leggen… als een soort offer op het altaar van de roulette. Toen het wat donker werd, sleepte hij het lichaam van Pierrot naar de speedboot, legde er een dekzijl over en voer naar de Geldersekade. Toen hij daar aankwam, zag hij dat zijn oorspronkelijke plan vrijwel onuitvoerbaar was. De kademuren waren te hoog. In de onmiddellijke omgeving was geen plek om het lijk aan wal te brengen.’ ‘Toen heeft hij hem op het vlondertje gelegd,’ sprak Vledder begrijpend. De Cock pauzeerde. In herinnering bracht hij de beelden terug waarmee de zaak begon… de drukke Geldersekade… de spijlen van het ijzeren hek… het mes in het clownspak. Vledder gebaarde in zijn richting. ‘Heeft hij Vlindertje inderdaad in een soort bidhouding gelegd?’ De Cock knikte vaag. ‘Vlindertje eiste van hem de juwelen terug, die hij van makelaar Van Vlaanderen had gestolen. Hij voelde zich toen ook door haar verraden. Hij beloofde haar met de juwelen te komen.’ ‘En stak haar dood.’ De Cock pakte zijn glas en nam een slok. De cognac smaakte hem niet. ‘Vlindertje was de enige van de groep met een religieuze achtergrond. Ze ging nog wel eens naar de kerk en woonde een dienst bij. Peter wist dat. Toen hij haar had neergestoken, legde hij haar op haar knieën voor de fauteuil en vouwde haar handen. “Bid,” schreeuwde hij, “bid voor mijn zonden.”’ Mevrouw De Cock schudde bedenkelijk haar hoofd. ‘Een vreemde man.’ De grijze speurder keek haar aan. ‘Vreemd?’ herhaalde hij vragend. ‘Wanneer is een mens vreemd? Peter van Dongen is in mijn ogen een begaafde, temperamentvolle man; een man met een ingeboren gevoel voor drama en theater. Een man ook met een ziel, waarin goed en kwaad misschien te dicht bij elkaar liggen om het onderscheid duidelijk te zien.’ Geruime tijd zwegen ze. Langzaam gleden de impresario en zijn daden uit hun gedachten. De gesprekken werden algemener en geanimeerder. Het was al vrij laat toen de beide jonge rechercheurs afscheid namen. Toen ze waren vertrokken, schoof mevrouw De Cock een poef bij en ging pal voor haar man zitten. ‘Ik heb de hele avond op één vraag zitten wachten.’ De Cock glimlachte. ‘Welke?’ ‘Heeft Vlindertje wel eens actief aan de juwelendiefstallen deelgenomen?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Nooit.’ ‘Hoe… eh, hoe kon het dan dat de mensen, die waren bestolen, zich vlindertje herinnerden?’ De Cock stak zijn hand in een zijzak van zijn colbert en diepte daaruit een broche op. Het was een prachtig juweel van onyx, in de vorm van een vlinder, afgezet met een rand van wit goud, waarin tientallen flonkerende briljantjes waren gevat. ‘Een geschenk van Vlindertje aan Peter van Dongen, uit de tijd dat ze nog verliefd op elkaar waren. Peter gebruikte het kleinood om zijn slachtoffers te hypnotiseren.’ De grijze speurder hield het flonkerende vlindertje aan de ketting vast en liet het voor de ogen van zijn vrouw trage slingerbewegingen maken. Mevrouw De Cock keek ernaar… geboeid en gefascineerd. Plotseling keek ze naar hem op. Om haar lippen speelde een zoete lach. ‘Jur rian… Jur rian de Cock. Je hoeft mij niet meer te hypnotiseren, dat heb je al gedaan, langgeleden, toen ik je voor het eerst ontmoette.’ notes Примечания 1 Bargoens; verzamelnaam voor goud, zilver en uit hun zetting genomen edelstenen. 2 Technische Opsporings- en Herkenningsdienst. 3 Bureau van de R.P. te Water in Amsterdam.